In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Openbare aanklager bij de Rechtbank van Lille, Frankrijk, op 11 februari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1977 en momenteel gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van strafbare feiten volgens Frans recht, waaronder verkrachting.
De zitting vond plaats op 29 april 2021, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om gehoord te worden, omdat de videoverbinding niet tot stand kon worden gebracht. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Frankrijk, specifiek in de detentie-instelling in Nîmes, een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling met zich meebrachten. Echter, na bevestiging van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet in deze instelling zal worden gedetineerd, concludeerde de rechtbank dat er geen risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bestaat.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de aangeefster haar aangifte heeft ingetrokken, maar de Franse autoriteiten hebben aangegeven het EAB niet in te trekken. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.