In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een in Nederland geboren vrouw, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van haar aanvraag voor kinderbijslag. De aanvraag werd afgewezen omdat de Svb van mening was dat [eiseres] op het moment van de aanvraag geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. [eiseres] was op 21 juni 2020 vanuit Suriname naar Nederland gekomen met haar drie kinderen, die allemaal de Nederlandse nationaliteit hebben. De Svb stelde dat [eiseres] op 1 juli 2020 nog maar kort in Nederland verbleef, geen eigen woning had en niet werkte, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag.
Tijdens de zitting op 7 april 2021 heeft [eiseres] betoogd dat zij wel degelijk een duurzame band met Nederland heeft, onderbouwd met haar verleden in Nederland en de intentie om zich definitief te vestigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiseres] niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij op de peildatum een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere rechtspraak, waaronder een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 februari 2017.
De rechtbank concludeert dat [eiseres] op de peildatum geen ingezetene was en dus niet verzekerd voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De aanvraag voor kinderbijslag is terecht afgewezen en het beroep van [eiseres] is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.