ECLI:NL:RBAMS:2021:3112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
13.051762.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Het voorhanden hebben van cocaïne, voorbereidingshandelingen Opiumwet en mishandeling levensgezel

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van cocaïne, voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 februari 2021 in Amsterdam 0,99 kilogram cocaïne in zijn woning had en een operationeel cocaïne-lab was aangetroffen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 21 februari 2021. Tijdens de zitting op 28 mei 2021 heeft de verdachte de feiten met betrekking tot de cocaïne bekend, maar ontkende hij de mishandeling. De rechtbank heeft de verklaringen van de levensgezel en getuigen als bewijs gebruikt en oordeelde dat de mishandeling bewezen was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op verschillende voorwerpen die in verband stonden met de strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.051762.21
Datum uitspraak: 11 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt beschuldigd van:
De productie van cocaïne en het aanwezig hebben van 0,99 kilogram cocaïne in de periode van 1 september 2020 tot en met 23 februari 2021, te Amsterdam;
Het voorbereiden van een Opiumwet misdrijf (met betrekking tot cocaïne) op 23 februari 2021, te Amsterdam;
Mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] , op 21 februari 2021, te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feiten 1 en 2 naar voren gebracht dat verdachte de feiten heeft bekend. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld (feit 3). De foto’s in het dossier geven weinig informatie over het letsel van [slachtoffer] maar lijken te bevestigen dat er geen (heftig) geweld is toegepast.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel de Opiumwet misdrijven (feiten 1 en 2) als de mishandeling (feit 3) bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de in bijlage II opgegeven bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring van deze feiten betreft. Verdachte heeft deze feiten tijdens de raadkamer gevangenhouding van 8 maart 2021 en op de zitting van 28 mei 2021 bekend.
In de woning van verdachte zijn veel drugsgerelateerde materialen aangetroffen. De politie stuitte onder meer op jerrycans met aceton, alcohol en ammoniak, versnijdingsmiddelen en een ton met een sterk chemisch ruikende pasta die cocaïne bevatte. Verder zijn op de telefoon van verdachte foto’s van wit poeder en van ingrediënten die nodig zijn voor de productie van cocaïne gevonden. Er is ook een handgeschreven briefje over het versnijden van cocaïne op de telefoon aangetroffen. Deze afbeeldingen zijn gecreëerd tussen september 2020 en februari 2021. Op de telefoon stonden ook WhatsAppgesprekken over het verwerken van cocaïne (bijvoorbeeld het gesprek met ‘ [naam] ’ op 8 november 2020). Er zijn dus duidelijk aanwijzingen dat verdachte zich al langer bezighield met het bewerken en verwerken van drugs. De rechtbank kan echter niet vaststellen wanneer verdachte precies is begonnen met de productie van de drugs. Verdachte heeft vragen daarover niet willen beantwoorden. Wel kan de rechtbank vaststellen dat verdachte zich in ieder geval op 23 februari 2021 heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde. Op die dag is ook (in totaal) 0,99 kilogram cocaïne in de woning aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank vast dat op 23 februari 2021 een operationeel cocaïne-lab is aangetroffen in de woning van verdachte. Gelet op de inrichting van dit cocaïne-lab en de hoeveelheden versnijdingsmiddelen, oplosmiddelen en chemicaliën was het cocaïne-lab duidelijk ingericht om meer cocaïne te verwerken en bewerken dan de aangetroffen 0,99 kilogram. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 3 gaat de rechtbank uit van de verklaring van [slachtoffer] , zoals afgelegd ten overstaan van de verbalisanten ter plaatse. Zij heeft toen de verbalisanten arriveerden verklaard dat zij na een ruzie uit de auto stapte. Verdachte pakte haar vast en duwde haar terug de auto in. Toen trapte hij haar meermalen tegen haar stuitje en bil, aldus [slachtoffer] . Deze verklaring wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. Een man en vrouw hebben aan de politie verklaard dat zij daadwerkelijk hadden gezien dat een man de vrouw, waar verbalisanten mee stonden te praten, uit de auto heeft getrokken en meerdere malen keihard heeft geslagen. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat een Marokkaanse man een vrouw uit de auto trok, bij haar armen pakte en duwde en dat hij, nadat zij ten val kwam, haar tegen het onderlichaam en benen heeft geschopt. Daarnaast heeft de dochter van verdachte en [slachtoffer] , die in de auto aanwezig was, verklaard:
“Papa ging mama slaan. Mama lag op de grond.”Tot slot hebben de verbalisanten bij [slachtoffer] op haar linkerwang ter hoogte van haar neus een kras waargenomen, waarvan [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die eerder nog niet had en waarvan een foto in het dossier is opgenomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
De rechtbank merkt [slachtoffer] aan als de ‘levensgezel’ van verdachte. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2019:246) zijn bij de beoordeling of sprake is van een ‘levensgezel’ de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip ‘levensgezel’ de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5).
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij en [slachtoffer] ten tijde van het feit geen liefdesrelatie hadden en ongeveer een jaar geleden uit elkaar zijn gegaan. Verder verklaart hij dat zij elkaar al meer dan vijftien jaren kennen, hij een hele lange tijd met haar heeft doorgebracht, hij vier kinderen met haar heeft en nog steeds van haar houdt. Hij verklaart dat hij ergens nog hoopt dat het goedkomt, hij 70% van de zorg voor hun kinderen op zich neemt en mede daarom nog regelmatig bij [slachtoffer] slaapt. Ook verklaart hij dat hij samen met [slachtoffer] en de kinderen reizen en uitstapjes maakt. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij en verdachte elkaar vijftien jaar kennen, maar niet meer samenwonen en geen relatie meer hebben. Zij spreekt over verdachte als zijnde haar vriend en heeft ook verklaard dat verdachte voor de kinderen zorgt. Kennelijk is er weliswaar geen sprake meer van een liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer] , maar gelet op al het voorgaande gaan verdachte en [slachtoffer] nog steeds uit van een nauwe lotsverbondenheid en vormen verdachte en [slachtoffer] feitelijk nog steeds een gezin. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat [slachtoffer] kan worden aangemerkt als levensgezel van verdachte in de zin van artikel 304 Wetboek van Strafrecht.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in het dossier opgenomen en in bijlage II vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 23 februari 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad, 0,99 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2:
op 23 februari 2021 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken van hoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, opzettelijk
- een hoeveelheid van in totaal 0,99 kilogram cocaïne en
- hoeveelheden versnijdingsmiddelen en
- hoeveelheden aceton en ammoniak en oplosmiddelen en alcohol en
- een persframe en een persmal met logo en
- een droogton en een magnetron,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
feit 3:
op 21 februari 2021 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar te slaan en tegen haar stuitje en bil te schoppen en haar in en uit de auto te duwen en te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verdachte is als producent van harddrugs een schakel in de keten van georganiseerde criminaliteit, hetgeen tot veel schade en geweld leidt. Verdachte heeft op de zitting geen enkel inzicht gegeven in de achtergrond van zijn handelen. Er kan niet van worden uitgegaan dat hij niet zal doorgaan met het produceren van drugs.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor de bepaling van de straf van belang is dat ten aanzien van feit 3 sprake is van een eenvoudige mishandeling, waarvoor een geldboete het uitgangspunt is. Voor feiten 1 en 2 heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen. Het is niet relevant of hij met anderen contact heeft gehad of de cocaïne en de materialen zelf heeft gefaciliteerd, want medeplegen is niet tenlastegelegd. Het recidivegevaar is laag, verdachte heeft werk en hij draagt zorg voor zijn kinderen. Een langere gevangenisstraf doet afbreuk aan de preventieve doelen van het strafrecht en kan juist het recidivegevaar in de hand werken en is dus in geen enkel opzicht opportuun. Verdachte is first offender en werkt graag mee aan een taakstraf. Bovendien schrijven de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een lagere straf voor dan de door de officier van justitie geëiste straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken, verwerken en het aanwezig hebben van cocaïne en het voorbereiden van Opiumwetmisdrijven met betrekking tot cocaïne. Verdachte had een cocaïne-lab in zijn woning, met alle mogelijke gevaren van dien voor zichzelf, anderen en de omgeving. Het produceren en gebruik van drugs gaat veelal gepaard met andere vormen van (ook zware) criminaliteit en heeft schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer] schuldig gemaakt aan een vorm van huiselijk geweld. [slachtoffer] was emotioneel na de mishandeling en verklaarde meermaals dat zij erg geschrokken was en bang is voor de volgende confrontatie met verdachte. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld hiervan nog langdurig psychische problemen kunnen ondervinden. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarbij hebben de kinderen van verdachte en [slachtoffer] moeten zien hoe hun vader hun moeder sloeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op jonge leeftijd getuige zijn van geweld tussen ouders diepe sporen kan achterlaten in de verdere ontwikkeling van kinderen.
Normaliter wordt voor de combinatie van feiten zoals bewezenverklaard een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zoals door de officier van justitie is geëist. Er moeten – onder andere vanwege rechtsgelijkheid – goede redenen zijn om van dit uitgangspunt af te wijken, zoals door de verdediging bepleit. Vooropgesteld wordt dat de feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt zeer ernstig en onacceptabel zijn. Verdachte is echter blijkens zijn strafblad van 19 april 2021 niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, heeft een goed sociaal netwerk dat hem opvangt, heeft werk en draagt zorg voor zijn kinderen. Hij is, naar zijn zeggen, erg geschrokken van de 14 dagen dat hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten en heeft ingezien wat er voor hem op het spel staat. Dit alles stimuleert hem om niet nogmaals van het rechte pad af te wijken. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou verdachte zijn werk verliezen en geen zorg voor zijn kinderen kunnen dragen. Het reclasseringsrapport van 27 mei 2021 vermeldt (zij het met enige voorzichtigheid) dat het recidiverisico en het risico op letselschade laag zijn. Het is echter zorgelijk dat aan de feiten kennelijk een financieel motief ten grondslag ligt en dat verdachte geen inzicht heeft gegeven in de redenen waarom en de wijze waarop hij tot deze strafbare feiten is gekomen. Om die reden en omdat de rechtbank afwijkt van het uitgangspunt om een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, is de maximale taakstraf en een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Verdachte krijgt dus het voordeel van de twijfel, maar moet goed beseffen dat het aan hem is om deze kans met beide handen aan te grijpen en niet weer met justitie in aanraking te komen. Indien verdachte nog eens de fout in gaat, weet de verdachte dat daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden door tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, naast oplegging van een straf voor het nieuwe feit.
Alle relevante factoren in ogenschouw nemend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van 240 uren met aftrek van voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van twee jaren.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 352,95 EUR
2. 10 STK Sticker
3. 1 STK Koffer
4. 36 STK Plakband
5. 1 STK Tas
6. 1 STK Gereedschap
7. 26 STK Plakband
8. 16 STK Hout
9. 1 STK Sticker
10. 1 STK Zak
11. 2 STK Zak
12. 16 STK IJzer
13. 6 STK Mes
14. 1 STK Handschoen
15. 1 STK Keukenmachine
16. 1 STK Schuurpapier
17. 22 STK Speelgoed
18. 1 STK Tas
19. 1 STK Gereedschap
20. 1 STK Gereedschap
21. 1 STK Gereedschap
22. 1 STK Verdovende Middelen
23. 1 STK Verdovende Middelen
24. 1 STK Verdovende Middelen
25. 1 STK Verdovende Middelen
26. 1 STK Verdovende Middelen
27. 1 STK Verdovende Middelen
28. 1 STK Verdovende Middelen
29. 1 STK Verdovende Middelen
30. 1 STK Verdovende Middelen
31. 1 STK Verdovende Middelen
32. 1 STK Verdovende Middelen
33. 1 STK Verdovende Middelen
34. 1 STK Verdovende Middelen
35. 1 STK Verdovende Middelen
36. 1 STK Verdovende Middelen
37. 1 STK Verdovende Middelen
38. 11 STK Behang
39. 1 STK Papier
40. 1 STK Verdovende Middelen
41. 1 STK Verdovende Middelen
42. 1 STK Verdovende Middelen
43. 2 STK Handschoen
44. 1 STK Handschoen
45. 1 STK Handschoen
46. 1 STK Handschoen
47. 1 STK GSM
48. 1 STK GSM
49. 1 STK PersonenautoTP762B
Het onder 1 genoemde geldbedrag behoort aan verdachte en moet aan hem worden teruggegeven.
De voorwerpen genoemd onder 2 tot en met 21, 38, 39 en 43 tot en met 47 behoren eveneens toe aan verdachte. Nu met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zijn begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Het voorwerp onder 48 moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het voorwerp onder 49 moet worden teruggegeven aan de schoonzus van verdachte, [schoonzus van verdachte] .
De voorwerpen genoemd onder de nummers 22 tot en met 37 en 40 tot en met 42 moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat hiermede de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegde dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen, stoffen, voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
feit 3:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
negen (9) maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
2. 10 STK Sticker
3. 1 STK Koffer
4. 36 STK Plakband
5. 1 STK Tas
6. 1 STK Gereedschap
7. 26 STK Plakband
8. 16 STK Hout
9. 1 STK Sticker
10. 1 STK Zak
11. 2 STK Zak
12. 16 STK IJzer
13. 6 STK Mes
14. 1 STK Handschoen
15. 1 STK Keukenmachine
16. 1 STK Schuurpapier
17. 22 STK Speelgoed
18. 1 STK Tas
19. 1 STK Gereedschap
20. 1 STK Gereedschap
21. 1 STK Gereedschap
38. 11 STK Behang
39. 1 STK Papier
43. 2 STK Handschoen
44. 1 STK Handschoen
45. 1 STK Handschoen
46. 1 STK Handschoen
47. 1 STK GSM
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan:
22. 1 STK Verdovende Middelen
23. 1 STK Verdovende Middelen
24. 1 STK Verdovende Middelen
25. 1 STK Verdovende Middelen
26. 1 STK Verdovende Middelen
27. 1 STK Verdovende Middelen
28. 1 STK Verdovende Middelen
29. 1 STK Verdovende Middelen
30. 1 STK Verdovende Middelen
31. 1 STK Verdovende Middelen
32. 1 STK Verdovende Middelen
33. 1 STK Verdovende Middelen
34. 1 STK Verdovende Middelen
35. 1 STK Verdovende Middelen
36. 1 STK Verdovende Middelen
37. 1 STK Verdovende Middelen
40. 1 STK Verdovende Middelen
41. 1 STK Verdovende Middelen
42. 1 STK Verdovende Middelen
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
48. 1 STK GSM
Gelast de teruggave aan [schoonzus van verdachte]van:
49. 1 STK [personenauto met kenteken]
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis per heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2021.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]