ECLI:NL:RBAMS:2021:3094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering en de gevolgen van bruto versus netto terugbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de terugvordering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van eiser, die in Curaçao woont. Het Uwv had een bruto bedrag van € 1.581,64 teruggevorderd van eiser, omdat hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 30 april 2018 geen recht had op deze uitkering. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat op 6 mei 2019 ongegrond was verklaard. De rechtbank had op 31 januari 2020 het beroep van eiser gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. Na een nieuwe ongegrondverklaring van het bezwaar door het Uwv, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2021 was eiser aanwezig, maar het Uwv was afwezig. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte een bruto bedrag had teruggevorderd, terwijl eiser had betoogd dat hij recht had op een netto terugbetaling. De rechtbank stelde vast dat eiser aan de voorwaarden van het beleid van het Uwv had voldaan, omdat hij meerdere keren contact had opgenomen en bereid was het netto bedrag terug te betalen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het netto bedrag berekend moest worden.

Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding van eiser afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een aantasting van de persoon die schadevergoeding rechtvaardigde. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van eiser, inclusief de kosten van de vliegreis van Curaçao naar Amsterdam, maar niet voor de overige kosten zoals treinreizen en telefoongesprekken. De uitspraak werd gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1795

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Curaçao), eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Op 27 februari 2019 heeft het Uwv uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van [eiser] teruggevorderd.
Op 6 mei 2019 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Op 31 januari 2020 [1] heeft deze rechtbank het beroep van [eiser] gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2019 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming de uitspraak.
Op 27 februari 2020 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] opnieuw ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 april 2021. [eiser] is verschenen. Het Uwv is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het Uwv heeft besloten dat [eiser] een bedrag van € 1.581,64 bruto te veel ontvangen WIA-uitkering moet terugbetalen omdat [eiser] daar in de periode van 1 april 2018 tot en met 30 april 2018 geen recht op had.
2. In de hiervoor genoemde uitspraak heeft deze rechtbank geoordeeld dat de Uwv in het besluit van 6 mei 2019 onvoldoende heeft uitgelegd hoe dit bedrag is berekend. In de nieuwe beslissing schrijft het Uwv dat in de maand mei 2018 een te hoog bedrag aan vakantiegeld is uitbetaald. Daarom moet [eiser] een bedrag van € 1.581,64 terugbetalen. Volgens het Uwv had het voor [eiser] duidelijk moeten zijn dat hij te veel uitkering heeft ontvangen.
3. Volgens [eiser] mag het Uwv geen netto bedrag uitbetalen en vervolgens een bruto bedrag terugvorderen. [eiser] stelt dat hij sinds hij vertrokken is uit Nederland in 2017 recht had op een hogere netto uitkering omdat hij bepaalde bedragen niet meer hoefde te betalen. Dit heeft het Uwv pas aangepast in oktober 2018. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij dacht dat het bedrag dat hij in mei 2018 aan vakantiegeld kreeg een uitbetaling was van de maanden waarin hij te weinig WIA-uitkering had ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat [eiser] te veel vakantiegeld heeft gekregen in de maand mei 2018. Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv tot terugvordering verplicht als een bedrag onverschuldigd is betaald.
5. Het Uwv heeft over de terugvordering buitenwettelijk begunstigend beleid opgesteld in de beleidsregel terug- en invordering. Hierin staat dat het Uwv in principe een bruto bedrag terugvordert. Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde lopende belastingjaar, dan kan worden volstaan met terugbetaling van het netto bedrag. Het Uwv hanteert aanvullend een gedragslijn over de terug- en invordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. [2] Dit interne beleid houdt onder meer in dat kan worden volstaan met een terugbetaling van het netto te veel betaalde bedrag in de situatie waarin de klant binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde bedrag te kennen heeft gegeven dat hij dit niet wil behouden én hij het te veel betaalde direct na terugvordering daadwerkelijk terugbetaalt.
6. Volgens de rechtbank heeft [eiser] aan de voorwaarden van dit beleid voldaan. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij meerdere keren het Uwv heeft gebeld. [eiser] heeft ook toegelicht bereid te zijn het netto bedrag terug te willen betalen en dat hij het bruto bedrag nu ook heeft terugbetaald. [eiser] kon dit bedrag niet eerder netto terugbetalen omdat het netto bedrag dat [eiser] terug moest betalen niet duidelijk was. Dit volgt ook uit de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 31 januari 2020.
Conclusie
7. Het Uwv heeft ten onrechte het bruto bedrag van [eiser] teruggevorderd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het Uwv zal het netto bedrag moeten berekenen dat [eiser] moet terugbetalen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. [eiser] wil ook schadevergoeding wegens geestelijk leed ten gevolge van dit onjuiste besluit. De rechtbank zal dit niet toewijzen. Op de zitting is duidelijk geworden hoezeer de kwestie [eiser] bezig houdt, maar dat is op zichzelf niet genoeg voor schadevergoeding. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] is daarvoor een aantasting van de persoon nodig. Daarvan is niet snel sprake .
10. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiser] gemaakte proceskosten.
De door [eiser] genoemde kosten, te weten de vliegreis van Curaçao naar Amsterdam van € 546,- en terug komen voor vergoeding in aanmerking. De overige door [eiser] genoemde kosten, te weten de treinreis van € 47,-, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze reis niet op de route ligt van Curaçao naar Amsterdam. Dit geldt ook voor de kosten van de telefoongesprekken en het versturen van brieven, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor een vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.092,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer: AMS 19/3211.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2746.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2011 ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216.