In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de terugvordering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van eiser, die in Curaçao woont. Het Uwv had een bruto bedrag van € 1.581,64 teruggevorderd van eiser, omdat hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 30 april 2018 geen recht had op deze uitkering. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat op 6 mei 2019 ongegrond was verklaard. De rechtbank had op 31 januari 2020 het beroep van eiser gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. Na een nieuwe ongegrondverklaring van het bezwaar door het Uwv, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 april 2021 was eiser aanwezig, maar het Uwv was afwezig. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte een bruto bedrag had teruggevorderd, terwijl eiser had betoogd dat hij recht had op een netto terugbetaling. De rechtbank stelde vast dat eiser aan de voorwaarden van het beleid van het Uwv had voldaan, omdat hij meerdere keren contact had opgenomen en bereid was het netto bedrag terug te betalen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het netto bedrag berekend moest worden.
Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding van eiser afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een aantasting van de persoon die schadevergoeding rechtvaardigde. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van eiser, inclusief de kosten van de vliegreis van Curaçao naar Amsterdam, maar niet voor de overige kosten zoals treinreizen en telefoongesprekken. De uitspraak werd gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, en is openbaar uitgesproken.