In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had op 7 augustus 2018 een naheffingsaanslag ontvangen, waartegen hij op 19 december 2018 bezwaar maakte. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt door digitaal een bezwaarschrift in te dienen op 20 augustus 2018, maar verweerder ontkende de ontvangst van dit bezwaarschrift.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 februari 2021, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn van zes weken na de dagtekening van de aanslag was verstreken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het bezwaarschrift eerder was ingediend dan de datum waarop verweerder het ontving. Bovendien was er geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat eiser niet kon aantonen dat hij in verzuim was geweest.
De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.