ECLI:NL:RBAMS:2021:3089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
20/4865
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen naar norm gehuwde versus alleenstaande in grensoverschrijdende situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een AOW-pensioen. De eiser, geboren in 1954, heeft vanaf 16 oktober 2020 recht op AOW, maar betwist de toekenning van het pensioen naar de norm van een gehuwde. Hij stelt dat er rekening gehouden moet worden met de situatie van zijn partner, die minder dan 50% van het sociaal minimum aan pensioen heeft opgebouwd. De Svb heeft echter besloten dat de AOW terecht is toegekend naar de gehuwde norm, omdat de wetgeving geen ruimte biedt om een gehuwde als alleenstaande aan te merken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb het bezwaar van de eiser ongegrond heeft verklaard en dat de toekenning van het pensioen in overeenstemming is met de AOW-bepalingen. De eiser heeft aangevoerd dat zijn situatie in strijd is met Europese regelgeving, maar de rechtbank oordeelt dat de toekenning van het pensioen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de eiser, ongeacht zijn woonplaats, recht heeft op hetzelfde AOW-pensioen als een gehuwde in Nederland zou ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Marktschorgast (Duitsland), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: W.J.M. van Ophuizen),
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb [eiser] vanaf
16 oktober 2020 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm van een gehuwde, een geregistreerd partner of samenwoonpartner.
Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 8 april 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] is geboren op [geboortedatum] 1954. Vanaf 16 oktober 1970 tot en met 31 maart 1998 is [eiser] als Nederlands ingezetene verzekerd geweest voor de AOW. In 1998 is [eiser] verhuisd naar Duitsland, waar hij sindsdien woont. [eiser] heeft zich vanaf 1 april 1998 tot
15 oktober 2020 vrijwillig verzekerd en heeft hierdoor een volledig AOW-pensioen opgebouwd. [eiser] is sinds 7 juli 2007 getrouwd met [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ). Op
16 oktober 2020 heeft [eiser] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De Deutsche Rentenversiechering Westfalen heeft op 5 juni 2020 voor [eiser] een AOW-pensioen aangevraagd.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de Svb [eiser] vanaf 16 oktober 2020 een pensioen op grond van de AOW toegekend naar de norm van een gehuwde.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. De Svb heeft daarin besloten dat terecht een AOW-pensioen voor een gehuwde is toegekend. Niet in geschil is dat [eiser] met [echtgenote] getrouwd is en met haar een huishouden voert op zijn woonadres. De toekenning van een AOW-pensioen voor een gehuwde volgt uit een dwingendrechtelijke bepaling. De Svb heeft geen bevoegdheid om af te wijken en anders te beslissen.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] stelt zich -samengevat- op het standpunt dat er in zijn situatie een
AOW-pensioen moet worden toegekend naar de norm van een alleenstaande.
2.2.
[eiser] voert daartoe aan dat hij wordt aangemerkt als gehuwd, maar dat er materieel geen rekening wordt gehouden met de situatie van zijn partner. [echtgenote] heeft namelijk minder dan 50% van het sociaal minimum aan ouderdomspensioen opgebouwd. Hierdoor komen [eiser] en [echtgenote] onder het sociaal minimum uit. [eiser] merkt daarbij op dat zij ook geen aanspraak kunnen maken op de aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO), omdat zij niet in Nederland wonen.
2.3.
[eiser] doet een beroep op de Europese regelgeving, in het bijzonder de artikelen
45 tot en met 48 van de VwEU [1] en de Europese Verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels [2] . Op grond van de verordening ligt het in de reden dat in een situatie van migratie naar een andere Europese lidstaat aan de aanvrager een ouderdomspensioen wordt toegekend voor een alleenstaande, zodat hij in ieder geval in zijn eigen noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. Door het uitoefenen van het recht van vrij verkeer van personen mag [eiser] niet benadeeld worden in zijn sociale zekerheidsrechten en mag zijn uitkering niet beperkt worden. Dat gebeurt wel doordat geen rekening is gehouden met de situatie van de partner van [eiser] . [eiser] wijst daarbij op de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Tomaszewska. [3]
2.4.
[eiser] voert verder aan dat indien hij niet naar Duitsland zou zijn gemigreerd, maar met [echtgenote] in Nederland zou zijn gaan samenwonen dat [echtgenote] dan in totaal 18 jaar
AOW-pensioen zou hebben opgebouwd. Zij zouden dan samen meer ouderdomspensioen hebben ontvangen. [eiser] meent dat de Svb op grond van de artikelen 3 tot en met 5 van Vo 883/2004 uit had moeten gaan van een situatie in Duitsland alsof hij en [echtgenote] in Nederland zou hebben verbleven.
2.5.
Ter zitting heeft [eiser] nog aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel aangezien er voor een Nederlands ingezetene een sociaal minimum is gegarandeerd, terwijl dat niet is geregeld voor een AOW-gerechtigde die in het buitenland woont en evenwel dezelfde premie heeft betaald.
Standpunt van de Svb
3. De Svb meent dat [eiser] het juiste AOW-pensioen ontvangt. Hij ontvangt het maximale bedrag voor een gehuwde AOW-gerechtigde. Als [eiser] woonachtig zou zijn in Nederland, zou hij hetzelfde bedrag ontvangen. Het feit dat zijn echtgenote onvoldoende inkomsten heeft, maakt dat niet anders.
Het oordeel van de rechtbank
4. In geschil is de vraag of de Svb op goede gronden [eiser] een AOW-uitkering naar de norm van gehuwde heeft toegekend. Niet in geschil is dat [eiser] sinds 7 juli 2007 is getrouwd met [echtgenote] en dat zij samen in Duitsland wonen. Het gaat in deze procedure alleen om de hoogte van het AOW-pensioen van [eiser] en niet om een andere uitkering die daarop een aanvulling zou kunnen vormen tot het sociaal minimum. [eiser] heeft geen AIO aangevraagd.
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in samenhang met lid 5, onderdeel b, van de AOW is het netto-ouderdomspensioen per maand van een pensioengerechtigde die gehuwd is gelijk aan 50% van het netto minimumloon per maand.
6. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt [eiser] ten onrechte dat er materieel rekening moet worden gehouden met de situatie van zijn partner door hem een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande toe te kennen. De bepalingen van de AOW bieden geen ruimte om een gehuwde aan te merken als een alleenstaande als het inkomen van de echtgenoot minder bedraagt dan 50% van het netto minimumloon per maand.
7. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat hij vanwege zijn migratie naar Duitsland slechter af is en sprake is van strijd met Europese regelgeving. Als [eiser] in Nederland was blijven wonen, zou hij als gehuwde een AOW-pensioen naar dezelfde norm hebben ontvangen. Dat het gezamenlijke inkomen van [eiser] en [echtgenote] beneden het Nederlandse sociale minimum blijft, is niet het gevolg van de migratie van [eiser] naar Duitsland maar van het feit dat [echtgenote] in Duitsland geen of onvoldoende pensioen heeft opgebouwd. De uitspraak van het Hof van Justitie van de EU, waarnaar [eiser] heeft verwezen, onderbouwt zijn stelling niet, omdat vaststaat dat van onverzekerde tijdvakken in het geval van [eiser] geen sprake is.
8. Voor zover [eiser] wijst op een vergelijking met wat het gezinsinkomen in Nederland zou zijn geweest, overweegt de rechtbank als volgt. In de door [eiser] gemaakte vergelijking ontvangt hij evenveel AOW in Nederland als in Duitsland. Het verschil in deze vergelijking komt doordat [echtgenote] , als zij in Nederland zou hebben gewoond, verzekerd zou zijn geweest voor de AOW en bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ook AOW-pensioen zou zijn gaan ontvangen. Een eventueel recht op AOW van [echtgenote] is niet in geschil. [echtgenote] heeft ook geen aanvraag gedaan voor een AOW-uitkering. In geschil is of [eiser] op goede gronden een AOW-uitkering naar de norm van een gehuwde heeft ontvangen.
9. De rechtbank acht het bestreden besluit ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zoals hiervoor is overwogen, zou [eiser] in Nederland als gehuwde met evenveel verzekerde jaren hetzelfde AOW-pensioen ontvangen. Een aanvulling tot het Nederlandse sociaal minimum bij het ontbreken van (voldoende) inkomsten van [echtgenote] zou niet op grond van de AOW zijn verkregen.
Conclusie
10. De Svb heeft [eiser] terecht per 16 oktober 2020 een AOW-uitkering toegekend naar de norm van een gehuwde.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
2.Vo 883/2004
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2011:114.