ECLI:NL:RBAMS:2021:2909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/13/701295 / KG ZA 21-344
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van voorzieningen in kort geding betreffende blokkering zakelijke bankrekening en frauduleuze transacties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.I.T. Sopacua, en de ING Bank N.V. De eiser had een zakelijke rekening bij ING, die op 5 november 2020 werd geblokkeerd na een verdachte transactie van € 40.000,00, gevolgd door een opname van € 10.000,00. De eiser vorderde in kort geding de opheffing van de blokkering en toegang tot zijn geld, stellende dat de blokkering onterecht was en dat hij een goede verklaring had voor de bijschrijving van het bedrag, namelijk de terugbetaling van een lening door een derde partij.

De rechtbank oordeelde dat ING voldoende redenen had om de rekening te blokkeren, gezien het vermoeden van fraude dat was ontstaan door de ongewone transacties. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de blokkering onterecht was en dat hij spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat ING haar zorgplicht had nageleefd en dat de belangen van de bank bij het voorkomen van fraude zwaarder wogen dan de belangen van de eiser.

De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 1.683,00 werden begroot. De beslissing van de rechtbank werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/701295 / KG ZA 21-344 CdK/MAH
Vonnis in kort geding van 28 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 3 mei 2021 en akte eisvermeerdering van 12 mei 2021,
advocaat mr. J.I.T. Sopacua te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verschenen in de persoon van mr. M.A. Slagter, bedrijfsjurist
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 14 mei 2021 waren aanwezig:
- [eiser] (gedeeltelijk, via telefoon – zie hierna), bijgestaan door dhr. Vuijk (tolk Pools), met mr. Sopacua,
- aan de zijde van ING: [betrokkene 1] , fraudespecialist, [betrokkene 2] , bedrijfsjurist, en mr. Slagter.
1.2.
Omdat [eiser] kort voor de zitting meldde zich ziek en koortsig te voelen, heeft hij na overleg met zijn advocaat en de rechtbank aanvankelijk vanuit zijn auto via telefonisch contact met de (wel in de zittingszaal aanwezige) tolk aan de zitting deel genomen. Ongeveer een half uur na aanvang heeft [eiser] zijn deelname aan de zitting beëindigd omdat hij zich te ziek voelde en heeft hij zijn advocaat toestemming gegeven om hem verder ter zitting te vertegenwoordigen.
1.3.
Tijdens de tweede helft van de zitting heeft mr. Sopacua weer telefonisch contact opgenomen met [eiser] , waarna deze - mede naar aanleiding van de pagina’s logboek die door ING ter zitting ter inzage waren gegeven en later overgelegd – met behulp van de tolk vragen van de voorzieningenrechter en [betrokkene 1] heeft beantwoord.
1.4.
Op de zitting is namens [eiser] de dagvaarding en de eiswijziging toegelicht. Namens ING is verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.5.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een zakelijke betaalrekening bij ING op naam van ‘ [naam 1] ’. Daarop zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) en de Voorwaarden Zakelijke Rekening (VZR) van toepassing.
2.2.
Op 5 november 2020 heeft het automatisch detectiesysteem van ING op de rekening een potentieel frauduleuze handeling geconstateerd. Het ging om een bijschrijving om 16:45 uur van een bedrag van € 40.000,00, afkomstig van een buitenlandse rekening en met omschrijving “ [naam 2] 93500 Pantin personal purposes” (hierna ook: de Transactie). Voorafgaand aan de bijschrijving was er niet of nauwelijks saldo op de rekening aanwezig.
2.3.
Een half uur later, om 17:13 uur, is bij een Rotterdamse geldautomaat
€ 10.000,00 opgenomen van de rekening. Kort daarna heeft ING de rekening geblokkeerd.
2.4.
De avond van 5 november 2020 en verder in ieder geval op 6 november 2020, 5 januari en 8 februari 2021 heeft [eiser] met ING gebeld over deze blokkade.
2.5.
Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft ING aan mr. Sopacua geschreven:
“Vanmiddag hebben wij telefonisch contact gehad betreffende [de rekening]. Zoals afgesproken willen wij via deze weg meer informatie verstrekken.
Ten eerste zijn wij tot de conclusie gekomen dat het vrijgeven van betreffende ING betaalrekening teveel risico vormt voor de ING. Er zijn aan onze kant meerdere signalen dat de transactie in kwestie (bijschrijving van 40K op 5-11-2020) niet in orde is.
De kans dat op de rekening in kwestie mogelijk wederom frauduleus geld binnenkomt is aanzienlijk, dit is de schade die de ING op dit moment kan voorkomen.
Ten tweede zijn er nog openstaande vragen vanuit onze kant waar wij graag antwoord op willen krijgen van de heer [eiser] (…):
  • Wie is [naam 2] ?
  • Waarom heeft deze persoon een bedrag van € 40.000 aan u overgemaakt?
  • Kunt u daar een bewijs van overleggen?
  • U heeft aangegeven dat u samen met [naam 2] een bedrijf in Den Haag heeft, graag ontvangen wij het KvK-nummer van dit bedrijf of KvK-uittreksel (waar ook uw naam op staat vermeld).
(…)”
2.6.
Bij brief van 6 april 2021 antwoordt mr. Sopacua namens [eiser] aan ING dat de bijschrijving van € 40.000,00 de terugbetaling van een geldlening betreft, onder bijvoeging van een schuldbekentenis gedateerd op 10 oktober 2019. In die schuldbekentenis staat dat [eiser] € 35.000,00 uitleent aan voornoemde [naam 2] en dat aflossing van de hoofdsom met rente/kosten/provisie zal plaatsvinden door betaling van € 40.000,00 uiterlijk op 10 november 2020 op de zakelijke rekening van [eiser] .
Daarnaast schrijft mr. Sopacua, onder bijvoeging van de aangiftes IB en jaarrekeningen 2016-2019 van [eiser] (en zijn onderneming [naam 1] ), dat er geen reden is om de betrouwbaarheid van [eiser] in twijfel te trekken.
Ten slotte wordt ING gesommeerd om de blokkade per omgaande ongedaan te maken.
2.7.
Daarop reageert ING bij e-mail 9 april 2021, waarin onder meer het volgende staat. ING heeft na de blokkering van de rekening via SWIFT, het internationale berichtensysteem voor banken, aan de buitenlandse bank waarvan de bijschrijving van € 40.000,00 afkomstig was gevraagd de legitimiteit van die Transactie te bevestigen. Daarop heeft zij op 5 maart 2021 via SWIFT de volgende reactie ontvangen:
“ATTENTION INVESTIGATIONS DEPARTMENT,
FRAUD REQUEST IMMEDIATE CANCELLATION
OF THE BELOW PAYMENT DUE TO FRAUD PLEASE CANCEL
THE PAYMENT AND BLOCK THE ACCOUN”.
Nu deze verklaring haaks staat op die van [eiser] kan ING, gelet op haar zorgplicht, de toepasselijke voorwaarden, de Wft en de Wwft, de rekening niet vrijgeven.
ING raadt [eiser] aan om in contact te treden met [naam 2] en het geschil dat kennelijk tussen partijen bestaat op te lossen.
2.8.
ING heeft niet voldaan aan sommaties van mr. Sopacua om de blokkering op te heffen. Daarbij heeft ING in een e-mail van 14 april 2021 nog als alternatief geopperd dat zij, als [eiser] daarmee instemt, zijn gegevens aan [naam 2] bekend kan maken via zijn bank, zodat [naam 2] rechtstreeks met [eiser] de (on)rechtmatigheid van de transactie kan bespreken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermeerdering:
I. primair: ING, op straffe van dwangsommen, te gebieden de dienstverlening aan [eiser] onder dezelfde voorwaarden als voorheen golden voor onbepaalde tijd voort te zetten, en [eiser] in ieder geval toegang te geven tot zijn geld dat op zijn bankrekening staat, alsook [eiser] te schrappen uit het extern verwijzingsregister (EVR);
II. subsidiair: ING, op straffe van dwangsommen, te gebieden de
dienstverlening aan [eiser] voort te zetten onder dezelfde voorwaarden als voorheen golden, en hem in ieder geval toegang te geven tot het geld dat op zijn bankrekening staat, totdat hij een nieuwe bankrekening heeft geopend bij een respectabele bank in de SEPA-zone, alsook [eiser] te schrappen uit het EVR;
III. meer subsidiair: ING,op straffe van dwangsommen, te gebieden de dienstverlening aan [eiser] voort te zetten onder dezelfde voorwaarden als voorheen golden, alsook hem te schrappen uit het EVR;
IV. met veroordeling van ING in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe, kort gezegd, dat ING haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden, danwel dat de (handhaving van) de blokkering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit omdat zij zonder [eiser] tevoren in te lichten en zonder voldoende grond en onderzoek tot blokkering is overgegaan en deze handhaaft hoewel [eiser] een goede verklaring heeft gegeven voor de bijschrijving van € 40.000,00 (namelijk aflossing van de lening door [naam 2] ) en er ook overigens geen reden is om hem te wantrouwen. [eiser] heeft groot belang bij deblokkering, omdat hij het saldo nodig heeft voor zijn onderneming en om zijn huurachterstand te betalen en daarmee huisuitzetting te voorkomen. Verder heeft hij nu geen toegang meer tot enige betaalrekening.
3.3.
ING voert allereerst aan dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Daarnaast voert zij, samengevat, het volgende inhoudelijke verweer. De bijschrijving van € 40.000,00, direct gevolgd door een contante opname van € 10.000,00, kwam niet overeen met het gebruikelijke transactiepatroon op deze rekening en leverde een vermoeden van fraude op. Dit rechtvaardigde, gelet op artikel 24.2 VZR, blokkering van de rekening zonder de klant vooraf in te lichten. De uitkomsten van het direct gestarte en nog lopende onderzoek maken handhaving van de blokkering noodzakelijk. De door [eiser] gegeven verklaring, dat de bijschrijving van € 40.000,00 om de terugbetaling van een lening door [naam 2] aan [eiser] zou gaan, staat haaks op het bericht van de bank van [naam 2] dat het om fraude gaat en dat het bedrag moet worden teruggestort. Daarnaast zijn er nog diverse andere verdachte signalen, bijvoorbeeld het verhogen van de opnamelimiet naar € 50.000,- en het veelvuldig inloggen op de dag van de bijschrijving op de rekening, waarvoor [eiser] onbevredigende danwel tegenstrijdige verklaringen heeft gegeven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het treffen van de gevraagde voorzieningen in kort geding is slechts plaats, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van [eiser] zal volgen, bijvoorbeeld als ING een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen, alleen al omdat hij door de blokkade niet bij het saldo kan, dat vóór de blokkade ruim € 29.000,00 bedroeg. Het desbetreffende verweer van ING wordt dus verworpen.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of ING de blokkering moet opheffen, komt enerzijds gewicht toe aan de in artikel 2 lid 1 Algemene Bankvoorwaarden (ABV) neergelegde zorgplicht, op grond waarvan ING bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van haar klanten rekening dient te houden. Anderzijds is [eiser] ingevolge artikel 2 lid 2 ABV verplicht rekening te houden met de belangen van ING, waaronder het nakomen van haar wettelijke verplichtingen op grond van de Wft en de Wwft, en is hij op grond van artikel 3 ABV verplicht om vragen te beantwoorden die ING stelt om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen. Op
grond van artikel 24 VZR mag ING een rekening blokkeren als zij fraude vermoedt en hoeft zij de klant daarover niet vooraf te informeren als dat veiligheidsoverwegingen zou doorkruisen.
4.4.
De bijschrijving van € 40.000,00 en direct daarop volgende contante opname van € 10.000,00, hetgeen niet overeen kwam met het gebruikelijke transactiepatroon op deze rekening, vormde naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende reden, gelet op de toepasselijke voorwaarden en regelgeving, voor ING om de rekening op 5 november 2020 te blokkeren. Dit leverde begrijpelijkerwijs een vermoeden van fraude op en rechtvaardigde ook dat ING, gelet op artikel 24.2 VZR, [eiser] niet vooraf hoefde in te lichten over de blokkade. Dan zou er immers, gelet op het vermoeden van fraude, nog geld weggesluisd kunnen worden. [eiser] stelt ten onrechte dat ING eerst meer onderzoek had moeten doen.
4.5.
Ook is, op grond van de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat ING voldoende grond heeft om de blokkade te handhaven. Daarvoor zijn de volgende overweging relevant.
4.6.
Anders dan [eiser] stelt, is hij al in de avond van 5 november 2020 door ING telefonisch ingelicht over de blokkering en de reden daarvan, over het feit dat ING navraag heeft gedaan bij de buitenlandse bank over de Transactie, en dat [eiser] zelf de afzender van het geld kan vragen om zijn bank aan ING te laten bevestigen dat het in orde is. Dit blijkt uit de door mr. Slagter ter zitting geciteerde weergave van een telefoontje dat [eiser] op 5 november 2020 om 22:52 uur had met een medewerker van de fraudedesk van ING. In ieder geval is zijn advocaat schriftelijk op 17 februari 2021 op de hoogte gesteld van een en ander (zie 2.5).
4.7.
Desondanks is [eiser] pas op 6 april 2021 met schriftelijk bewijs voor de beweerdelijke lening aan [naam 2] gekomen, terwijl hij juist stelt groot belang te hebben bij spoedige opheffing van de blokkering. [eiser] heeft voor dat tijdsverloop geen goede verklaring gegeven. Bovendien wijst ING er terecht op dat de toen toegezonden schuldbekentenis achteraf kan zijn opgesteld en dat de handtekening van [naam 2] niet kan worden geverifieerd. De door [eiser] gegeven verklaring dat de bijschrijving van € 40.000,00 om de terugbetaling van een lening door [naam 2] aan [eiser] zou gaan, is niet te rijmen met het SWIFT-bericht van de bank van [naam 2] dat het om fraude gaat en dat het bedrag moet worden teruggestort. Nadat [eiser] van dat SWIFT-bericht op 6 april 2021 kennis had gekregen, zou hij de kwestie eenvoudig zelf kunnen oplossen door met [naam 2] in contact te treden. Het is vreemd dat [eiser] dat niet doet, hoewel ING hem herhaaldelijk die suggestie heeft gedaan. Zijn verklaring dat [naam 2] onvindbaar is, overtuigt niet. Het is niet erg waarschijnlijk dat [eiser] een voor hem groot bedrag (naar zijn zeggen van zijn privé spaargeld, hetgeen weer moeilijk te rijmen is met zijn bewering dat hij wegens huurschuld uit zijn huis gezet dreigde te worden) uitleent aan iemand waarvan hij de verblijfplaats niet kent en die hij ter zitting slechts als “kennis van een kennis” aanduidde. Voorts komt de vordering tot terugbetaling van de lening niet in zijn belastingaangiftes voor. Daar komt nog bij dat [eiser] in bovenbedoeld telefoontje op 5 november 2020 om 22:52 uur volgens ING gezegd heeft dat het ging om geld dat een “friend, colleague” hem had geleend “for hospital my father to Poland”. Er is geen reden om aan de juistheid van de verklaring van ING over dit telefoongesprek te twijfelen. Conclusie is dat [eiser] een steeds wisselende verklaring voor de bijschrijving geeft.
4.8.
Verder wijst ING terecht nog op de volgende verdachte omstandigheden, die uit het door haar gestarte onderzoek zijn gekomen:
- op 30 oktober 2020 is de limiet op de rekening naar € 50.000,00 verhoogd. Dit zou nog te maken kunnen hebben met het verwachten van een grote aflossing op een lening, maar daarmee strookt niet dat er op 5 november 2020 vele malen is ingelogd via de bank-App van [eiser] – kennelijk om te traceren wanneer het geld was binnengekomen op de rekening -, dat een bedrag van € 10.000,00 direct is opgenomen en er kort na de bijschrijving diverse – als gevolg van de blokkering mislukte - pogingen zijn gedaan tot overboeking van bedragen van € 10.000,- tot € 40.000,- naar een paar personen die [eiser] niet zegt te kennen;
- in de twee weken voor de Transactie is geprobeerd een rekening bij Knab bank te openen (‘1 cent overboeking’).
4.9.
ING kan worden gevolgd in haar stelling dat [eiser] voor dit alles geen bevredigende verklaring heeft gegeven. Of het vermoeden van ING dat [eiser] is opgetreden als katvanger juist is, kan in het midden blijven. Voldoende is dat ING direct na de blokkering een onderzoek is gestart en dat de uitkomsten tot nu toe, gelet op de toepasselijke voorwaarden en haar wettelijke verplichtingen op grond van Wft en Wwft, voldoende reden zijn om de gelden gedurende het – nog lopende - onderzoek veilig te stellen en dus de rekening geblokkeerd te houden. Ook heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.10.
Tenslotte leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel. Tegenover het grote belang van ING bij het tegengaan van witwassen, misbruik en fraude en bij het naleven van haar wettelijke verplichtingen, wegen de belangen van [eiser] minder zwaar. Hij heeft de schijn tegen en wisselende en onbevredigende verklaringen gegeven voor de diverse signalen van fraude. Bovendien heeft hij nog toegang tot het betaalverkeer door middel van zijn bankrekening bij Bunq. Ter zitting is gebleken dat hij daar sinds ongeveer december 2020 een rekening aanhoudt.
4.11.
Ter zitting heeft ING verklaard dat de gegevens van [eiser] niet in het EVR zijn opgenomen. [eiser] heeft dat niet betwist. Hij heeft dus geen belang bij zijn vorderingen tot verwijdering van zijn gegevens uit het EVR.
4.12.
De gevraagde voorzieningen zullen, kortom, worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00
Ook zal [eiser] in de nakosten van ING worden veroordeeld, zoals gevraagd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH