In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.I.T. Sopacua, en de ING Bank N.V. De eiser had een zakelijke rekening bij ING, die op 5 november 2020 werd geblokkeerd na een verdachte transactie van € 40.000,00, gevolgd door een opname van € 10.000,00. De eiser vorderde in kort geding de opheffing van de blokkering en toegang tot zijn geld, stellende dat de blokkering onterecht was en dat hij een goede verklaring had voor de bijschrijving van het bedrag, namelijk de terugbetaling van een lening door een derde partij.
De rechtbank oordeelde dat ING voldoende redenen had om de rekening te blokkeren, gezien het vermoeden van fraude dat was ontstaan door de ongewone transacties. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de blokkering onterecht was en dat hij spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat ING haar zorgplicht had nageleefd en dat de belangen van de bank bij het voorkomen van fraude zwaarder wogen dan de belangen van de eiser.
De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 1.683,00 werden begroot. De beslissing van de rechtbank werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.