ECLI:NL:RBAMS:2021:2867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/13/700388 / KG ZA 21-285
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een perceel in bruikleen door de Gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Gemeente Amsterdam een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel ontruiming van een perceel dat in bruikleen is gegeven. De Gemeente heeft de bruikleenovereenkomst opgezegd, omdat zij het perceel nodig heeft voor een project inzake natte teelt. De gedaagde, die al sinds zijn jeugd op het perceel woont en het gebruikt voor het weiden van dieren, heeft verweer gevoerd en betoogd dat er geen spoedeisend belang is voor de ontruiming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Gemeente de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat er voldoende spoedeisend belang is voor de ontruiming. De rechter heeft de vordering van de Gemeente toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om het perceel uiterlijk op 30 juni 2021 te ontruimen en een boete van € 1.000,- per dag te betalen indien hij hieraan niet voldoet. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/700388 / KG ZA 21-285 EAM/MB
Vonnis in kort geding van 12 mei 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 12 april 2021 en herstelexploot van 20 april 2021,
advocaat mr. N.E.V. van Nispen tot Sevenaer-Berger te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen,
gemachtigde J.A. Rietveld te Lexmond.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 28 april 2021 heeft de Gemeente de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van de Gemeente: [naam 1] van de afdeling Gemeentelijk Vastgoed, [naam 2] , senior planoloog bij de afdeling Ruimte en Duurzaamheid, en mr. Van Nispen tot Sevenaer-Berger.
aan de kant van [gedaagde] : [gedaagde] en zijn gemachtigde.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] woont al sinds zijn jeugd in een boerderij in de (nabijheid van de) [locatie 1] , de [locatie 2] en de [locatie 3] , in [stadsdeel] . De Gemeente is eigenaar van de nabij gelegen percelen grond. Sinds de jaren zeventig heeft [gedaagde] op basis van mondelinge en schriftelijke bruikleenovereenkomsten, (delen van) die grond (hierna: het perceel) in gebruik voor het weiden van schapen, koeien en paarden. Het perceel is ongeveer 55 hectare groot.
2.2.
De Gemeente heeft in het verleden al diverse malen de ontruiming van het perceel aangezegd, omdat zij de grond wilde gebruiken voor een waterberging en/of in het kader van de sanering van de [locatie 2] . Tot dusver zijn die plannen niet doorgegaan.
2.3.
Op 13 augustus 2013 heeft de Gemeente een bodemprocedure aangespannen tegen [gedaagde] , waarin zij een verklaring voor recht heeft gevorderd dat geen bruikleenovereenkomsten meer bestonden, en ontruiming van het perceel heeft geëist.
2.4.
In het kader van de onder 2.3 genoemde procedure heeft op 4 februari 2014 een comparitie (overleg op de zitting) van partijen plaatsgevonden. Tijdens die comparitie hebben partijen ter beëindiging van de procedure afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Zij hebben in dat kader op 6 februari 2014 een (nieuwe) bruikleenovereenkomst getekend, waarin het volgende is overeengekomen:

2. Duur, opzegging en beëindiging
2.1
Deze overeenkomst is met ingang van 1 juni 2008 aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2
Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het einde van een kalendermaand. De Gemeente kan uitsluitend opzeggen, indien beëindiging van de bruikleenovereenkomst naar oordeel van de Gemeente wenselijk is vanwege overheidsbelangen dan wel ontwikkelingen.
2.3
Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging met inachtneming van een termijn van tenminste twaalf maanden.
2.4
Gebruiker verplicht zich bij het einde van de bruikleenovereenkomst over te gaan tot algehele ontruiming (onder verwijdering van mogelijke opstallen) en oplevering in geen mindere staat dan waarin het perceel oorspronkelijk door gebruiker in gebruik is genomen, bij gebreke waarvan gebruiker een onmiddellijk opeisbare boete is verschuldigd aan de gemeente van € 1.000 per dag of dagdeel dat gebruiker hiermee in gebreke blijft, zulks onverminderd het recht van de Gemeente om in dat geval rechtsmaatregelen te nemen. Gebruiker heeft na beëindiging van de bruikleenovereenkomst geen enkel recht op vervangende huisvesting, noch op enigerlei vergoeding en/of tegemoetkoming.
(…)
3. Gebruiksvergoeding
Gebruiker hoeft voor het gebruik van het perceel geen vergoeding te betalen of een andere tegenprestatie te leveren. Voor zijn rekening kunnen slechts gebruikerslasten komen.
2.5.
In februari 2020 heeft de Gemeente [gedaagde] in een gesprek op de hoogte gesteld van gemeentelijke plannen om te participeren in een project inzake ‘Natte Teelt’ en is hem meegedeeld dat de bruikleenovereenkomst in verband daarmee zal worden opgezegd. Bij brief van 26 februari 2020 heeft de Gemeente dat bevestigd en meegedeeld dat [gedaagde] omstreeks maart 2020 de formele opzegging zal ontvangen.
2.6.
Bij aangetekende brief van 26 juni 2020 heeft de Gemeente de bruikleenovereenkomst tegen 30 juni 2021 opgezegd en meegedeeld dat [gedaagde] het perceel op die datum geheel ontruimd moet opleveren. In deze brief staat onder meer:

Zoals u begin dit jaar is toegelicht, zal de gemeente op de door u gebruikte locatie een project inzake natte teelten (doen) starten. Het doel daarvan is het tegengaan van bodemdaling dat een bijdrage levert aan onder andere het beperken van een negatieve impact op klimaat en de biodiversiteit bevorderd. Dit project valt binnen het project Vitaal Platteland en Amsterdam Wetlands (…).
2.7.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft [gedaagde] aan de Gemeente meegedeeld niet akkoord te gaan met het ‘beëindigingsvoorstel’ en verzocht om een gesprek.
2.8.
Partijen hebben op 4 maart 2021 (digitaal) met elkaar gesproken. [gedaagde] heeft meegedeeld het perceel niet vrijwillig te zullen ontruimen.
2.9.
Op 22 maart 2021 is de Gemeente een ‘tenderprocedure’ (aanbestedingsprocedure) gestart ter selectie van de partij die op het perceel de ‘natte teelt’ gaat uitvoeren. In de aanbestedingsstukken staat het volgende:

Randvoorwaarden (Specifieke minimale eisen waaraan een Concessiehouder dient te voldoen) (…)
2. Teelt in het natte deel is Lisdodde
Uitwerking: Lisdodde levert vezels die de gemeente Amsterdam wil gebruiken bij de isolatie van gebouwen. Daarnaast is het toegestaan te experimenteren met andere natte gewassen die voldoen aan de landschappelijke vereisten, zoals de Grote Kroosvaren. De hoeveelheid gekweekt gewas kan worden afgestemd op de verwerkingsmogelijkheden en afzetmogelijkheden. Minimaal te kweken en te oogsten oppervlak na een jaar is 1 ha, met een toename van 1 ha per jaar, dus na 5 jaar 5 ha. Bij voldoende verwerking kan ca 30 ha lisdodde worden gekweekt.
De opdrachtnemer levert een zeer zware inspanningsverplichting om dit te realiseren.”
In de nota van toelichting, vragen en antwoorden is de vraag of de rest van de polder landbouwkundig gebruikt mag worden bevestigend beantwoord.
2.10.
In de van de tenderprocedure deel uitmakende conceptovereenkomst is bepaald dat met de geselecteerde een ‘geliberaliseerde pachtovereenkomst’ wordt afgesloten voor de duur van vijf jaar, ingaande 1 juli 2021, waarbij het gepachte uitsluitend zal worden bestemd om te worden gebruikt als onderdeel van een pilotproject natuurwaarden en natte teelt, in casu het kweken van lisdodde en het onderdeel daarvan maken binnen de circulaire economie. Artikel 19.6 van de conceptpachtovereenkomst bevat de opschortende voorwaarde dat de huidige gebruiker bij het einde van de bruikleen is overgegaan tot algehele ontruiming van het perceel.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het perceel, uiterlijk op 30 juni 2021, althans op een nader te bepalen datum, met al de zijnen en het zijne, en tot oplevering ervan in de oorspronkelijke staat, vrij van schade en opstallen, zo nodig met inschakeling van de sterke arm op kosten van [gedaagde] , en tot betaling van een boete van € 1.000,- per dag dat daaraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,-. Verder vordert de Gemeente om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter toelichting op de vordering heeft de Gemeente kort samengevat gesteld dat de bruikleenovereenkomst van 6 februari 2014 rechtsgeldig is opgezegd en dat zij het perceel met spoed nodig heeft om ter beschikking te kunnen stellen aan de nader te selecteren lisdoddeteler.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarbij hij onder meer heeft aangevoerd dat de Gemeente bij de ontruiming geen spoedeisend belang heeft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de Gemeente is in dit kort geding toewijsbaar, als voldoende aannemelijk is dat de rechter deze in een eventuele bodemprocedure ook zou toewijzen en van de Gemeente niet kan worden gevergd de uitkomst van zo’n procedure af te wachten.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel eigendom is van de Gemeente en dat [gedaagde] daarop geen huur- of pachtrechten heeft. [gedaagde] heeft de Gemeente wel verzocht een pachtovereenkomst met hem aan te gaan, maar de Gemeente was daartoe niet bereid en kan daartoe evenmin worden verplicht.
4.3.
Uitgangspunt is dus dat [gedaagde] het perceel, zonder daarvoor een vergoeding aan de Gemeente verschuldigd te zijn, in gebruik heeft op grond van (laatstelijk) de bruikleenovereenkomst van 6 februari 2014, weergegeven onder 2.4. Deze overeenkomst is met een termijn van een jaar opzegbaar, op de in die overeenkomst vermelde grond, namelijk: “
indien beëindiging van de bruikleenovereenkomst naar oordeel van de Gemeente wenselijk is vanwege overheidsbelangen danwel ontwikkelingen”.
4.4.
De Gemeente heeft in februari 2020 aan [gedaagde] meegedeeld plannen te hebben, op grond waarvan zij de bruikleenovereenkomst wenste op te zeggen. Deze plannen zijn inmiddels geconcretiseerd en zijn uitgemond in een tenderprocedure voor de lisdoddeteelt. De Gemeente verwacht deze procedure in mei/juni 2021 te hebben afgerond, waarna per 1 juli 2021 het perceel aan de geselecteerde lisdoddeteler in gebruik kan worden gegeven. De Gemeente heeft de bruikleenovereenkomst in verband daarmee tijdig, in juni 2020, met in achtneming van de vereiste opzegtermijn en met vermelding van de opzeggingsgrond, aan [gedaagde] opgezegd.
4.5.
Aldus heeft de Gemeente de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig opgezegd. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is deze voorgenomen bestemming, ook als die wordt gecombineerd met ander landbouwkundig gebruik van de rest van het perceel, niet in strijd met artikel 2.2 van de bruikleenovereenkomst. Belangrijk onderdeel van de uitgifte van het perceel is immers een proef met natte teelt, ten behoeve van het tegengaan van bodemdaling, onder meer om de biodiversiteit te bevorderen. Bovendien is de passage in de bruikleenovereenkomst op grond waarvan opzegging mogelijk is, als dat “
naar het oordeel van de Gemeente wenselijk [is] vanwege overheidsbelangen danwel ontwikkelingen” zodanig ruim geformuleerd, dat de Gemeente daarin de nodige keuzevrijheid heeft.
4.6.
Gevolg daarvan is dat [gedaagde] het perceel zal moeten ontruimen. Dat geldt ook voor de [locatie 3] . Deze is weliswaar geen onderdeel van de tenderprocedure, maar maakt wel deel uit van de bruikleenovereenkomst. De Gemeente heeft geen verplichting om die overeenkomst gedeeltelijk in stand te laten, aangezien de opzegging van die overeenkomst als geheel, voor de ontwikkeling van de natte teelt naar haar oordeel wenselijk is. Nu de Gemeente de plannen al in februari 2020 heeft aangekondigd, en de opzegging in juni 2020 reeds plaatsvond, heeft [gedaagde] voldoende tijd en gelegenheid gekregen om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden.
4.7.
[gedaagde] heeft zich erop beroepen dat de Gemeente bij een ontruiming van het gehele perceel geen spoedeisend belang heeft, omdat [gedaagde] bereid is ten behoeve van de lisdoddeteelt direct een hectare te ontruimen, en steeds jaarlijks een volgende hectare, en indien nodig op termijn ook 30 hectare, waarmee zijn gebruik van het perceel, met name voor het houden van paarden, met de lisdoddeteelt te combineren valt. Dit kan zo zijn, maar dat ontneemt de Gemeente niet de bevoegdheid om het hele perceel in haar plannen te betrekken en ook een andere landbouwkundige bewerking toe te staan, noch verplicht haar dat tot het sluiten van een (aanvullende) overeenkomst met [gedaagde] . Weliswaar heeft [gedaagde] groot belang bij het behoud van (tenminste) een deel van het perceel voor het weiden van paarden, maar dit belang weegt in de gegeven omstandigheden niet zwaarder dan de belangen van de Gemeente bij het kunnen realiseren van de nieuwe plannen. Daarbij komt dat de lisdoddeteler weliswaar zou kunnen volstaan met het gebruik van 1 hectare per jaar voor de natte teelt, maar dat gaat om een
minimaalgebruik. Bij succesvolle teelt en oogst kan dat oplopen tot een gebruik van 30 hectare. De Gemeente heeft in dat verband voldoende belang bij ontruiming van het gehele perceel.
4.8.
De Gemeente heeft met [gedaagde] gesproken over een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld door de [locatie 3] nog tijdelijk aan hem in gebruik te geven, maar dat is stuk gelopen, met name omdat tot die polder vooralsnog geen toegangsweg voor [gedaagde] met de paarden beschikbaar is. Weliswaar is namens de Gemeente ter zitting meegedeeld dat dit aanbod inmiddels niet meer geldt, maar aan partijen wordt in overweging gegeven, met het oog op de belangen van [gedaagde] , om te bezien of dat toch nog bespreekbaar is, als voor de toegangsweg een praktische oplossing zou kunnen worden gevonden. Dit kan echter, op grond van het hiervoor overwogene, niet leiden tot afwijzing van het gevorderde. De Gemeente heeft bij ontruiming van het perceel een voldoende spoedeisend belang, aangezien de tenderprocedure met betrekking tot de exploitatie van het perceel al in een vergevorderd stadium is en zij dus snel over de grond zal moeten kunnen beschikken. De omstandigheid dat de Gemeente in de conceptovereenkomst een voorbehoud heeft gemaakt dat het perceel voor ingebruikname ten behoeve van de natte teelt, geheel ontruimd moet zijn, doet daaraan niet af. Het staat haar vrij om een dergelijk voorbehoud te maken, voor het geval bij de oplevering problemen ontstaan.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de Gemeente voldoet aan het onder 4.1 genoemde criterium. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding en met maximering van de boete zoals hierna in de beslissing vermeld. Anders dan [gedaagde] heeft bepleit, zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, aangezien de Gemeente wanneer dat niet gebeurt, alsnog zal moeten doorprocederen om het perceel daadwerkelijk beschikbaar te kunnen krijgen. Het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de uitspraak verdraagt zich niet met het karakter van het kort geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het perceel, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , [sectie/nummers] gedeeltelijk ( [locatie 1] , [locatie 3] ), zoals met streeparcering aangegeven op de aangehechte tekening met nummer 2012-119, uiterlijk op 30 juni 2021, met al de zijnen en het zijne, te ontruimen en in de oorspronkelijke staat, vrij van schade en opstallen, aan de Gemeente op te leveren, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een boete van € 1.000,- per dag dat hij niet voldoet aan het onder 5.1 bepaalde, met een maximum van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de diverse vervaldata, tot aan de betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en de Gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de Gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 87,61 € 87,61 aan explootkosten,
– € 87,61 € 667,- aan griffierecht en
– € 87,61 € 1.016,- aan salaris advocaat,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. [1]
Bij afwezigheid van mr. E.A. Messer is dit vonnis ondertekend door
mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.

Voetnoten

1.type: MB