ECLI:NL:RBAMS:2021:2866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
13.287135-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in een cocaïnewasserij

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie medeverdachten werd aangetroffen in een loods met een sterke chemische lucht. In de loods werden 18 blokken cocaïne en een aanzienlijke hoeveelheid goederen en chemicaliën aangetroffen die gebruikt worden voor de productie van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten wetenschap en beschikkingsmacht hadden over de aangetroffen cocaïne, maar sprak hen vrij van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot die cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 11 mei 2021, waarbij de officier van justitie vrijspraak voor feit 2 vorderde en de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen, maar dat er wel voldoende bewijs was voor het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in het dossier waren opgenomen, waaronder de sterke chemische lucht in de loods en de aanwezigheid van de cocaïnewasserij.

De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking handelden, en dat de cocaïne zich in hun machtssfeer bevond. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank benadrukte de gevaren van de handel in cocaïne voor de volksgezondheid en de veiligheid van personen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.287135.20 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/287135-20
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentie-adres.]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O. Bolluyt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. het medeplegen van telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/
verstrekken/vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van 18 blokken cocaïne op 12 november 2020 te Hoofddorp;
2. voorbereidingshandelingen met betrekking tot die 18 blokken cocaïne op 12 november 2020 te Hoofddorp.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 en tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1, samengevat, op het standpunt gesteld dat verdachte niet de wetenschap had dat er cocaïne in de loods aanwezig was. De ruimte waar de cocaïne is aangetroffen was afgesloten en bovendien had verdachte instructies gekregen dat hij die ruimte niet mocht betreden. Verdachte had evenmin beschikkingsmacht over de cocaïne. Verdachte heeft ook niet met de medeverdachten samengewerkt, waardoor geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen wegens onvoldoende bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 mei 2020 kwam er een melding binnen van een verdachte situatie bij een loods op het adres [adres 1] . De broer van de op [adres 2] woonachtige verhuurster van deze loods deed de melding. De huurder, [persoon 1] , had gezegd dat hij de loods voor een handel in elektrische fietsen ging gebruiken. In plaats van een fietsenhandel werden er mannen gezien die zakken in een vrachtauto laadden. Toen de politie ter plaatse kwam was [persoon 1] met vele zakken cacaodoppen en casavemeel bezig. De verbalisanten hadden het vermoeden dat deze zakken mogelijk werden gebruikt als deklading voor drugstransporten. Verder onderzoek aan de loods leverde echter niets op.
Op 12 november 2020 controleren verbalisanten een Ford bestelbus ( [kentekennummer 1] ). Achter het stuur zit [persoon 2] . Naast de Ford staan een Seat ( [kentekennummer 2] ) en een Peugeot ( [kentekennummer 3] ) geparkeerd, waarnaast [persoon 3] en [persoon 1] staan. Zij stappen beiden bij [persoon 2] in de Ford en rijden weg. De verbalisanten rijden achter de Ford aan en geven een stopteken ter controle van het rijbewijs van [persoon 2] . [persoon 2] kan zijn rijbewijs niet direct laten zien en heeft volgens de verbalisanten een ongeloofwaardig verhaal. Ook blijkt hij een aandachtsvestiging te hebben voor een encrypted telefoon en blijkt dat hij samen met [persoon 3] in 2012 verdacht was van een opium- en witwasdelict. Daarnaast heeft ook [persoon 1] veroordelingen op zijn naam staan voor (onder andere) opiumdelicten. De verbalisanten hebben een vermoeden van een strafbaar feit en besluiten de voertuigen te doorzoeken. In de Ford wordt een blok hasj van 1 kilogram en een brief van energieleverancier [naam] , geadresseerd aan het adres [adres 1] , aangetroffen. In de Seat wordt € 1.680,- aangetroffen en in de Peugeot € 78.000,-. [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 1] worden aangehouden op verdenking van de handel in verdovende middelen.
De politie besluit, naar aanleiding van deze aanhoudingen en de aangetroffen brief van energieleverancier [naam] , diezelfde dag opnieuw een onderzoek aan de hiervoor genoemde loods in te stellen. Met de sleutel van de verhuurster komt de politie de loods niet in, omdat het slot vermoedelijk is vervangen. De ramen van de loods zijn van binnenuit afgeplakt en uit de loods komt een sterke chemische, naar Aceton ruikende, lucht. Een slotenmaker is ter plaatse gekomen om de toegangsdeur van de loods te openen. Tijdens het forceren van het cilinderslot van de toegangsdeur, merkt de slotenmaker op en zien de verbalisanten, dat er mogelijk iemand binnen is die de deurklink omhoog houdt. Gelet op de sterke chemische lucht die uit de loods komt, moet de, van perslucht voorziene, brandweer de loods, na het openen van de toegangsdeur, eerst met perslucht toegankelijk maken. Een hondenbegeleidster en haar hond raken onwel als zij het pand betreden en besloten wordt de doorzoeking om veiligheidsredenen op te schorten tot 13 november 2020.
Er komen na het openen van de toegangsdeur op12 november 2021 drie mannen uit de loods: [persoon 4] , [persoon 5] en [verdachte] . In de loods wordt een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. In de nacht van 12 op 13 november 2021 wordt rond 05:00 uur na het horen van gesnurk door een bewaker in de loods onder een aantal zakken nog een vierde man slapend aangetroffen: [persoon 6] . In de loods worden onder meer 18 blokken cocaïne aangetroffen en een aanzienlijke hoeveelheid goederen en chemicaliën die volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) worden gebruikt voor het op grote schaal bewerken en produceren van cocaïne en het terugwinnen van cocaïne uit dragermateriaal. Onder andere worden er ongeveer 500 open gefreesde houten balken met daarin resten pure cocaïne aangetroffen en 1.112 kilogram aan dragermateriaal waaruit ongeveer 5 procent cocaïne kon worden gehaald. Op de zolder / vide in de loods ruimte wordt een in gebruik zijnde au bain-marie opstelling aangetroffen die is gevuld met warm water alsmede twee witte vaten met daarin ethylacetaat en cocaïne. Duidelijk zichtbaar in de loods bevonden zich grote vaten.
Verdachte heeft zich tot de terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de dag voor de aanhouding in de loods was aangekomen. Hij was in de loods voor schoonmaakwerkzaamheden en had als instructie gekregen dat hij het hout moest schoonmaken en met zakken moest sjouwen. Verdachte heeft verklaard dat hij op de zolder in de loods is geweest, omdat hij ook daar moest schoonmaken. Deze opdracht had hij gekregen van een persoon bij metrostation [naam station] . Verdachte zou voor zijn werkzaamheden € 600,- krijgen.
3.3.2
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 12 november 2020 betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen tot het produceren en verkopen van de aangetroffen 18 blokken cocaïne.
3.3.3
Bewezenverklaring feit 1
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de loods en dat hij hierover de beschikkingsmacht had. [1]
Verdachte is tezamen met [persoon 6] , [persoon 4] en [persoon 5] in de loods aangetroffen, waar zij reeds de dag vóór de aanhouding waren aangekomen en hebben overnacht. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt waaruit blijkt dat verdachte geen toegang had tot de diverse ruimtes in de loods. Immers blijkt niet dat de politie de deuren in de loods heeft moeten forceren, terwijl in het strafdossier overigens wel staat beschreven dat de toegangsdeur (die van binnenuit dicht werd gehouden) moest worden opengebroken om zich toegang tot de loods te kunnen verschaffen. In de loods was duidelijk een cocaïnewasserij zichtbaar en er hing een sterke chemische lucht. Verdachte had – naar eigen zeggen - werkzaamheden ten aanzien van het aanwezige hout in de loods, waarin resten pure cocaïne werden aangetroffen, en de zakken, zijnde het dragermateriaal, waaruit cocaïne kon worden teruggewonnen. Voor de door hem gestelde werkzaamheden zou hij een opvallend hoge vergoeding krijgen.
Verdachte heeft zich bij zijn verhoor door de politie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft tijdens de behandeling ter zitting slechts zeer beperkt op vragen van de rechtbank antwoord kunnen geven.
De rechtbank stelt voorop dat het ongeloofwaardig is dat verdachte en zijn medeverdachten niets met de cocaïnewasserij te maken hadden en ook niet op de hoogte waren van de aldaar aanwezige cocaïne. Een cocaïnewasserij is, mede gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen cocaïne en de straatwaarde die die vertegenwoordigt, alsmede de grote risico’s die met het bekend worden van de locatie van die cocaïnewasserij gepaard gaan, bij uitstek een plek waar geen willekeurige en onwetende personen worden toegelaten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten, gelet op bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, wetenschap hebben gehad en zich aldus bewust waren van de aanwezigheid van de 18 blokken cocaïne in de loods. Verdachte en zijn medeverdachten hebben verschillende werkzaamheden met betrekking tot het hout en de zakken in de loods uitgevoerd. Tevens is er op zolder een in werking zijnde au-bain marie opstelling aangetroffen. Er hing daarbij een sterk chemische lucht in de loods. Zij moeten hebben geweten dat er cocaïne uit het hout en ander dragermateriaal werd teruggewonnen en dat dit zich in de loods bevond. Naast wetenschap hadden zij ook beschikkingsmacht: de 18 blokken cocaïne lagen in de pers/droogruimte in een metalen kast waar enkel een laken voor hing. De 18 blokken cocaïne lagen als het ware voor het grijpen in een voor hen direct toegankelijke ruimte van de loods. De cocaïne lag aldus in de machtssfeer van verdachte en zijn medeverdachten. Daarbij is niet relevant of zij daadwerkelijk beschikkingshandelingen ten aanzien van deze cocaïne hebben verricht, maar of zij daartoe in de gelegenheid waren.
Gelet op het voorgaande en de verklaring van verdachte dat hij op de dag van het binnentreden samen met drie andere personen in de loods aan het werk was kan het niet anders dan dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld. Dat de exacte rolverdeling niet geheel duidelijk is geworden, doet hieraan niet af. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 november 2020 in de loods in Hoofddorp tezamen en in vereniging met anderen 18 blokken cocaïne voorhanden heeft gehad.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte feitelijke handelingen heeft verricht die zien op het telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van de 18 blokken cocaïne. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van die onderdelen van de beschuldiging.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
op 12 november 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 18 blokken cocaïne (totaal gewicht 17,9 kilogram), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage zijn vervat.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een aan verdachte op te leggen straf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is samen met anderen in een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen en heeft daarbij 18 blokken cocaïne, met een totaal gewicht van 17,9 kilogram, voorhanden gehad. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid moet aangenomen worden dat deze bestemd waren voor de handel. De verspreiding van en handel in cocaïne, met name in deze grote hoeveelheden, gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Naast het gevaar voor de fysieke en mentale gezondheid van de gebruikers, schuilen in de productie van cocaïne nog andere gevaren. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu door de afvalstoffen, en het explosiegevaar van de chemisch instabiele stoffen die bij het wassen van de cocaïne worden gebruikt. Daarnaast gaat de handel in cocaïne niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar is voor de directe veiligheid van personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het aanwezig hebben van harddrugs van 10 tot 20 kilogram. Deze gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 40 maanden. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken en het gegeven dat verdachte [persoon 1] op 29 april 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk terzake van het voorhanden hebben van ongeveer 1 kilo hasjiesj en 18 blokken cocaïne tezamen en in vereniging met anderen en witwassen van € 1.215. Zijn dossier biedt aanknopingspunten voor een aanzienlijke grotere rol dan die van verdachte. De rechtbank ziet daarom aanleiding om in dit geval in voor verdachte gunstige zin naar beneden af te wijken van de oriëntatiepunten.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 22 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C. Klomp en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2021.

Voetnoten

1.De rechtbank baseert zich bij haar beoordeling op het toetsingskader zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:504) mede in het licht van de (andersluidende) conclusie van de Procureur Generaal onderdeel 10 e.v. (ECLI:NL:PHR 2019:1109) en de uiteenzettingen in het Handboek Strafzaken onderdeel 98.4.2.3.