ECLI:NL:RBAMS:2021:2757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/751366-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 24 april 2018 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1965 in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat zij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 12 februari 2019 en 6 mei 2021 zijn de officieren van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig geweest, waarbij ook een tolk in de Poolse taal is ingeschakeld.

De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van het feit beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft een duurzaam verblijfsrecht in Nederland opgebouwd, en de rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook een garantie ontvangen van de Poolse rechter dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht niet zal verliezen indien zij in Polen wordt veroordeeld. Dit is een belangrijke voorwaarde voor de overlevering.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden zijn die de overlevering zouden kunnen tegenhouden, zoals schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. Daarom heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan, conform de artikelen 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751366-18 (EAB II)
RK-nummer: 18/2954
Datum uitspraak: 20 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 november 2017 door
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 februari 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 26 februari 2019
Bij tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) te verkrijgen over de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een haar na overlevering opgelegde straf of maatregel. Tevens heeft de rechtbank in de tussenuitspraak een aantal vragen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht gesteld, in het licht van het arrest LM [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).
Zitting 6 mei 2021
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 6 mei 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door haar raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 26 februari 2019

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank zich al uitgelaten over de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van het feit (respectievelijk onder de punten 3 en 4 van de tussenuitspraak). Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd in Nederland en dat Nederland rechtsmacht heeft (onder punt 5 van de tussenuitspraak). Deze overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank merkt op dat de OLW op onderdelen is gewijzigd met de Herimplementatiewet die op 1 april 2021 in werking is getreden. Toetsing aan de gewijzigde OLW leidt echter niet tot een ander oordeel inzake de hiervoor genoemde punten 3, 4 en 5.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Bij schrijven van 30 april 2019 heeft de IND meegedeeld dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht niet zal verliezen indien zij in Polen wordt veroordeeld wegens het feit waarvoor haar overlevering is verzocht. Dit betekent dat zij met een Nederlander kan worden gelijkgesteld.
Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Regional Court in Bydgoszczheeft bij brief van 1 maart 2021 de volgende garantie gegeven:

The Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division, in an answer to Your letter dated February 26, 2021 hereby gives its assurance that, in the event that the Court of Amsterdam agrees to the surrender of [opgeëiste persoon] to Poland on the condition, that she must return to the territory of the Netherlands to serve her sentence, this Court will fully accept and comply with this order.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
valsheid in geschrift en/of oplichting.
5. Artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van deEuropese Unie
De rechtbank merkt op dat met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Door de opgeëiste persoon zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd betreffende haar persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvan zij wordt verdacht en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, op grond waarvan haar overlevering, mede gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, achterwege zou moeten blijven [2] .
De rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat haar recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en zij geen eerlijk proces zal krijgen, dan wel dat haar door het Handvest gewaarborgde grondrechten anderszins zullen worden geschonden.
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ, 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586
2.Zie voor het toetsingskader: rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420