3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
In overeenstemming met de rechtspraak van het HvJ EU moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. De vaststelling of overlevering een schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het HvJ EU en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat.Daarnaast kan de rechtbank de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatieof heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden.Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg.
Komt de rechtbank na bovengenoemde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd in het licht van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon op drie van de vier inhoudelijke zittingsdagen die tot het vonnis hebben geleid aanwezig is geweest. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat hij in persoon in kennis is gesteld van de data en plaats van die zittingen. Daarnaast kan op basis van de thans beschikbare informatie niet tot de conclusie worden gekomen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De opgeëiste persoon was ervan op de hoogte dat er een strafzaak tegen hem liep en is op de eerste zittingsdag aanwezig geweest, maar is desondanks naar Nederland vertrokken. Niet kan worden geconcludeerd dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden, nu de opgeëiste persoon met zijn vertrek naar Nederland uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 februari 2021 blijkt dat in het proces dat heeft geleid tot het vonnis van de
District Court in Strzelinvan 9 oktober 2019 meerdere zittingsdagen hebben plaatsgevonden, te weten op 29 mei 2019, 17 juli 2019, 3 september 2019 en 9 oktober 2019. De opgeëiste persoon is, blijkens de aanvullende informatie en het verhandelde ter zitting, in persoon verschenen op de terechtzitting van 29 mei 2019. Op de overige terechtzittingen is hij niet verschenen. Wel is de opgeëiste persoon op de hoogte gesteld van die zittingen door oproepingen aan het door hem opgegeven adres.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in het proces op alle zittingen is verschenen die tot het vonnis hebben geleid. Evenmin heeft zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, van de OLW genoemde omstandigheden voorgedaan.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op voornoemde informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Hij heeft immers twee dagen in voorarrest doorgebracht, naar blijkt uit de hiervoor onder 3. genoemde reststraf. De rechtbank acht het in dat licht niet aannemelijk dat hij niet in kennis is gesteld van de verdenking jegens hem. Daarnaast is de opgeëiste persoon aanwezig geweest bij de eerste zittingsdag waarop de strafzaak werd behandeld, te weten op 29 mei 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij door desondanks in augustus 2019 naar Nederland te vertrekken uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.