In deze zaak, geregistreerd onder de nummers AMS 20/720 en AMS 20/2402, heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan over de toekenning van kinderbijslag aan eiseres, die in België woont. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor de maand maart 2018, welke door de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich op het standpunt stelde dat kinderbijslag met maximaal een jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend, en dat de aanvraag van eiseres pas in juli 2019 was ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen recht op kinderbijslag voor de maand maart 2018 kon worden vastgesteld.
Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die haar recht op kinderbijslag voor de maanden maart 2019 en eerder weigerden. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de regelgeving, met name artikel 14 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), niet toestaat dat kinderbijslag verder terugwerkend dan één jaar wordt toegekend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder haar status als grensarbeider en de toekenning van andere uitkeringen, niet leiden tot een andere conclusie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank heeft ook aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.