ECLI:NL:RBAMS:2021:2617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20-1239
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op basis van mantelzorg in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing, omdat zij mantelzorg verleent aan haar moeder die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat niet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring zou zijn voldaan, met name dat niet alle voorliggende voorzieningen zijn benut. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 februari 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank overweegt dat de eiseres zorg verleent op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) en dat dit niet automatisch betekent dat zij als mantelzorger kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de eiseres voor de zorg waarvoor zij een pgb ontvangt, niet als mantelzorger kan worden beschouwd, omdat deze zorg niet onbetaald en vrijwillig is. Echter, voor de extra zorg die zij verleent zonder vergoeding, is onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet als mantelzorg kan worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat de eiseres niet voldoet aan de eis dat alle voorliggende voorzieningen zijn benut, omdat zij niet betwist dat er voorliggende voorzieningen zijn, maar aangeeft dat haar moeder geen hulp van buitenaf wenst. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag voor de urgentieverklaring door verweerder in redelijkheid kan worden gehandhaafd. Het beroep van de eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1239

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft verweerder verzocht om een urgentieverklaring op basis van de mantelzorgregeling. Eiseres woont in [plaatsnaam] . Zij wil in aanmerking komen voor een zelfstandige woning in de buurt van haar ouders, in [plaatsnaam] . Zij verleent zorg aan haar moeder die de ziekte van Alzheimer heeft. Eiseres ontvangt een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) voor zorg voor haar moeder.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en in bezwaar de afwijzing gehandhaafd. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat niet is voldaan aan de eis dat alle voorliggende voorzieningen worden benut. Ambtshalve heeft verweerder getoetst aan de hardheidsclausule, maar geen reden gezien om deze toe te passen.
Beroepsgronden eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden voor een urgentieverklaring. Vanwege ernstige medische problematiek heeft de moeder van eiseres dag en nacht verzorging nodig en moet hulp op onverwachte momenten kunnen worden geboden. Er is geen professionele thuiszorg, omdat haar moeder geen hulp wil van anderen buiten haar familie. Eiseres krijgt pgb voor de zorg voor drie dagen in de week voor haar moeder, maar verleent ook zorg op de overige vier dagen in de week. De reisafstand maakt het zwaar voor eiseres om de zorg te verlenen. Ook is de zorg moeilijk te combineren met de zorg die eiseres heeft voor haar dochter van bijna drie jaar. Eiseres laat een huurwoning achter in [plaatsnaam] , als zij in aanmerking komt voor een woning in [plaatsnaam] , dus in die zin onttrekt zij geen woning aan de huurmarkt.
Standpunt verweerder
4. In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt in die zin gewijzigd dat primair wordt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op basis van de mantelzorgregeling, omdat zij niet als mantelzorger kan worden aangemerkt. Eiseres verleent zorg in het kader van een hulpverlenend beroep. Op basis van het toegekende pgb mag verondersteld worden dat de moeder van eiseres alle noodzakelijke zorg krijgt. Dat eiseres meent dat deze zorg onvoldoende is, maakt niet dat zij om die reden aangemerkt kan worden als mantelzorger. Subsidiair stelt verweerder dat eiseres niet alle voorliggende voorzieningen heeft benut. De verstrekte indicatie in het kader van het pgb kan immers ook worden aangewend voor zorg in een verzorgingstehuis of professionele zorg.
Beoordeling rechtbank
5.1
Het juridisch kader dat is toegepast bij de beoordeling van deze zaak is opgenomen in de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak. [1]
5.2
Uit de artikelen in de Huisvestingsverordening [2] en de uitwerking daarvan in de Beleidsregels [3] blijkt dat verweerder alleen in uitzonderlijke gevallen een urgentie verleent. Doet zich een weigeringsgrond voor, dan wordt de aangevraagde urgentie door verweerder afgewezen. Verweerder heeft bij de bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.
Kan eiseres als mantelzorger worden aangemerkt?
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ter zake geen gemotiveerd standpunt heeft ingenomen. In het verweerschrift, aangevuld op de zitting, heeft verweerder dit wel gedaan en zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet als mantelzorger kan worden aangemerkt, omdat zij zorg op basis van een pgb verleent.
7.1
De rechtbank overweegt als volgt. In de Huisvestingsverordening wordt voor het begrip “mantelzorg” verwezen naar artikel 1.1.1 van de Wmo. [4] In dat artikel staat, voor zover relevant, dat sprake is van mantelzorg als de hulp rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat niet kan worden gesproken van mantelzorg als de zorg niet onbetaald en vrijwillig geschiedt, maar hiervoor een betaling wordt verlangd. [5] In het geval van eiseres geldt dat voor de uren zorg waar zij een vergoeding voor ontvangt in de vorm van een pgb daarom geen sprake is van mantelzorg. De beroepsgrond van eiseres faalt dan ook in zoverre.
7.2
De vraag is vervolgens of de extra zorg die eiseres stelt te verlenen bovenop het aantal uren dat zij in het kader van het pgb toegekend heeft gekregen, aan te merken is als mantelzorg. Aan eiseres is een pgb voor drie dagen per week toegekend, terwijl zij heeft verklaard dat zij aan haar moeder zeven dagen per week zorg verleent. Voor die vier overige dagen per week ontvangt zij geen pgb of andere betaling. Verweerder heeft zich over deze gestelde vier uur onvoldoende gemotiveerd uitgelaten, terwijl dat wel een relevant element is. Anders dan verweerder, leidt de rechtbank uit de eerder genoemde rechtspraak van de Raad namelijk niet af dat zorg die niet tegen die betaling geschiedt eveneens geen mantelzorg is. Verweerder stelt dat als eenmaal een pgb is toegekend, geen sprake meer kan zijn van mantelzorg, ook al wordt meer zorg verleend. Zonder nadere motivering, volgt de rechtbank dat echter niet. De Raad heeft zich in voornoemde rechtspraak hier niet over uitgelaten. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting onvoldoende duidelijk uiteen kunnen zetten op grond van welke juridische bepaling mantelzorg die niet tegen betaling wordt verricht, terwijl deels een pgb is toegekend, niet als mantelzorg in de zin van de Wmo beschouwd kan worden. Het primaire standpunt van verweerder volgt de rechtbank dan ook niet.
7.3
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat voor de drie dagen per week zorg die eiseres verleent en waarvoor zij een pgb ontvangt, niet kan worden gesproken van mantelzorg. Voor de overige vier dagen per week waar eiseres zorg verleent aan haar moeder en waarvoor zij geen pgb of andere betaling ontvangt, is dat anders. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd uiteen gezet waarom zij voor die vier dagen niet als mantelzorger kan worden gezien.
8. Gelet op verweerders subsidiaire standpunt is vervolgens de vraag of eiseres voor de mantelzorg die zij aan haar moeder verleent alle voorliggende voorzieningen heeft benut.
Zijn alle voorliggende voorzieningen benut?
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat niet is voldaan aan deze voorwaarde. Eiseres betwist immers niet dat er voorliggende voorzieningen zijn, maar geeft aan dat haar moeder geen hulp van buitenaf wenst. Hoewel het op zichzelf te respecteren is dat de moeder van eiseres geen hulp van buitenaf wenst, betekent het niet dat daarmee voldaan is aan de voorwaarde dat alle voorliggende voorzieningen zijn benut. Dat betekent dat deze beroepsgrond van eiseres faalt.
10. Voor zover eiseres gelet op haar situatie een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. De hardheidsclausule wordt blijkens het beleid van verweerder alleen in uitzonderlijke gevallen toegepast. Verweerder heeft in zijn besluitvorming voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom in dit geval geen reden is om af te wijken van de regelgeving en eiseres toch een urgentie te verlenen.
Conclusie
11. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in redelijkheid kunnen afwijzen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Ingevolge de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 wordt onder mantelzorg verstaan mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).
In artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 staat, voor zover van belang dat Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 houdt – voor zover hier van belang – in dat sprake is van mantelzorg als de hulp rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Artikel 6 van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2019 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De aanvraag voor urgentiecategorie mantelzorg wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden met uitzondering van lid 1i (lokale binding). Daarnaast gelden, voor zover hier van belang, de volgende voorwaarden:
g. De voorliggende voorzieningen worden al benut, hiermee worden bedoeld alle professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning die redelijkerwijs verkrijgbaar is en de behoefte aan mantelzorg verlicht, waaronder;
  • Hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en/of overige voorzieningen die de gemeente biedt onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO);
  • Wijkverpleging, thuiszorg of andere zorg die verkregen worden via de zorgverzekering;
  • Zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg (WLZ);
  • Overige voorzieningen, waaronder ambulante begeleiding of dagbesteding.

Voetnoten

1.De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft getoetst aan de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, terwijl in het verweerschrift is verwezen naar de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016. De rechtbank stelt verder vast dat de voor deze zaak relevante bepalingen niet inhoudelijk zijn gewijzigd en dat de vermelding van de onjuiste verordening in het bestreden besluit daarom geen gevolgen heeft voor de inhoudelijke beoordeling van verweerders besluitvorming. De rechtbank zal hieraan dan ook geen juridisch gevolg verbinden.
2.Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.
3.Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2019.
4.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
5.Zie de uitspraken van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4317 en van 11 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:17.