Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 maart 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de akte overlegging producties van [eiseres] ,
- het tussenvonnis van 28 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling van partijen is bepaald op16 februari 2021,
- de akte van [eiseres] van 17 maart 2020 waarin zij om vonnis vraagt.
2.De feiten
Artikel 12
honderd tachtig duizend euro(…).
Conclusie
3.Het geschil
4.De beoordeling
iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die (…) handelt in het kader van zijn publiekrechtelijke of privaatrechtelijke beroepsactiviteit.” [gedaagde] verricht een dienst, namelijk het ter beschikking stellen van het gebruik van het appartement, tegen betaling van de jaarlijkse canon. Dat is een privaatrechtelijke beroepsactiviteit, zoals bedoeld in de Richtlijn, net zoals de publiekrechtelijke uitgifte in erfpacht een publiekrechtelijke beroepsactiviteit van overheidslichamen is (vgl. Hoge Raad, 29042016, ECLI:NL:HR:2016:769). Daarvoor is niet vereist dat het uitbaten van vastgoed het enige “beroep” (in de zin van onderneming of dienstbetrekking) van [gedaagde] is. Ook is niet relevant dat [naam vennootschap] de verkopende partij is geweest en evenmin is van belang dat de Algemene Bepalingen op goederenrechtelijk wijze tussen [eiseres] en [gedaagde] zijn gaan gelden.
dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft”. De rechtbank kijkt daarom bij de beoordeling van de vraag of [eiseres] een consument is, in de zin van de Richtlijn, naar het moment van het sluiten van de overeenkomst. Onbetwist is vast komen te staan dat [eiseres] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst handelde voor doeleinden die buiten haar bedrijfs- of beroepsactiviteit vielen en zij dus een consument – in de zin van artikel 2 sub b van de Richtlijn – was. Dat de hoedanigheid van [eiseres] enige tijd later veranderd zou zijn omdat zij de woning zou verhuren, is – voor zover dat in deze zaak relevant is – niet onderbouwd door [gedaagde] .
waarvan de prijs verband houdt met de fluctuaties van een beurskoers of een beursindex dan wel financiële marktkoersen” (punt 2, onder c).
563,00(1,0 punt × tarief € 563,00)