ECLI:NL:RBAMS:2021:2320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
13/751519-17 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beoordeling van gelijkstelling met een Nederlander en schending van grondrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan op een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Radom, Polen, was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1966. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals vastgelegd in de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon sinds 2017 in Nederland verbleef en regelmatig op het politiebureau meldde, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven.

Daarnaast heeft de rechtbank de gewijzigde wetgeving in acht genomen, die op 1 april 2021 in werking is getreden, en vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden zijn die erop wijzen dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zullen worden geschonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en de uitspraak is gedaan tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751519-17 (EAB II)
RK nummer: 17/3866
Datum uitspraak: 29 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2017 door
the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 mei 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitkomst van prejudiciële vragen. Daarnaast heeft de rechtbank de raadsman in de gelegenheid gesteld om het beroep op gelijkstelling met een Nederlander te onderbouwen.
Zitting 11 september 2018De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 september 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon en zijn raadsman zijn niet ter zitting verschenen, aangezien de rechtbank hen op voorhand heeft bericht dat het onderzoek zou worden geschorst in afwachting van de uitspraak van deze rechtbank in een andere zaak waarin een Pools vervolgings-EAB aan de orde was.
Zitting 15 april 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 15 april 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De Overleveringswet is gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden (hierna: de Herimplementatiewet). Daarin is een nieuwe regeling voor de beslistermijn opgenomen. Deze regeling houdt in dat wanneer de rechtbank binnen 90 dagen nog geen uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek tot overlevering, zij de beslistermijn enkel nog (telkens) kan verlengen indien zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie over prejudiciële vragen (artikel 22, vierde lid, OLW) of indien er een onderzoek is ingesteld naar een (mogelijk) reëel gevaar van een schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW (artikel 22, vijfde en zesde lid, OLW).
De rechtbank heeft op de zitting van 15 april 2021 geconstateerd dat de beslistermijn nog niet is verlengd en dat er meer dan 90 dagen zijn verstreken sinds de in artikel 22, eerste lid, OLW bedoelde termijn een aanvang heeft genomen. Dit heeft in deze zaak tot gevolg dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
decision on temporary arrest of the District Court in Radomvan 25 mei 2010 (kenmerk: II Kp 110/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
oplichting.
5.
Artikel 6 OLW; beroep op gelijkstelling met een Nederlander
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon zich, sinds de schorsing van zijn overleveringsdetentie met ingang van 9 juni 2017, wekelijks op het politiebureau heeft gemeld, zodat duidelijk is dat hij al die tijd in Nederland heeft verbleven. Ook uit het feit dat de zoon van de opgeëiste persoon in 2009 in Nederland is geboren, blijkt dat de opgeëiste persoon hier al lang verblijft. Hij woont samen met zijn vrouw in Nederland. De raadsman heeft jaaropgaven en andere financiële stukken overgelegd die zien op de periode vóór 2017, en een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden met ingangsdatum 1 februari 2021. Volgens de raadsman heeft de opgeëiste persoon in de tussentijd niet kunnen werken omdat hij niet de beschikking had over zijn identiteitsbewijs, dat hij in het kader van de schorsing van de overleveringsdetentie heeft moeten inleveren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon voldoet niet aan het eerste vereiste, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven (zie artikel 6, derde lid, OLW). De opgeëiste persoon stond niet ingeschreven op een adres in Nederland en heeft evenmin aangetoond dat hij reeds vanaf april 2016 in Nederland verbleef. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit een detacheringsovereenkomst van februari 2017 blijkt dat de opgeëiste persoon een Pools woonadres had. De rechtbank verwerpt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

6.Artikel 11 OLW

De rechtbank merkt op dat met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet ook artikel 11 OLW is gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De opgeëiste persoon heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd betreffende zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, op grond waarvan zijn overlevering, gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), achterwege zou moeten blijven.
De rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en hij geen eerlijk proces zal krijgen, dan wel dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten anderszins zullen worden geschonden. [1]
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Radom(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie voor het toetsingskader: rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420