Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser] ,
[eiseres],
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 juli 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 27 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald en
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 maart 2021 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Waar gaat de zaak over
Kamerstukken II, 1999/2000, 26 822, nr. 3, p. 8).
enigerfgenaam, behoudens het
wettelijk erfdeeldat aan de wettige afstammelingen toekomt. Met name is van betekenis de benoeming van [gedaagde] tot enig erfgenaam én dat onder het oude erfrecht onder ‘wettelijk erfdeel’ de ‘legitieme portie’ werd verstaan. Het ligt dan ook voor de hand om van de lezing uit te gaan dat met ‘wettelijk erfdeel’ de legitieme is bedoeld, tenzij uit feiten en omstandigheden blijkt dat erflaatster ten tijde van het testeren evenwel heeft bedoeld dat aan haar afstammelingen het erfdeel bij versterf zou toekomen bij haar overlijden.
in mindering op zijn schuldaan [eisers] te voldoen. Hieruit kan worden afgeleid dat het ‘schuldig erkende’ de legitieme is minus de successierechten. Daarvan uitgaande volgt de rechtbank [eisers] niet in de stelling dat over het erfdeel inclusief de erfbelasting rente dient te worden vergoed. De vordering wordt dan ook afgewezen.