Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
[gedaagde sub 5],
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 januari 2015 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 25 maart 2015 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 7 mei 2015 met de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie.
2.De feiten
3.Het geschil
In conventie
4.De beoordeling
In conventie en in reconventie
Kamerstukken II, 1999/2000, 26 822, nr. 3, p. 8). Bij het vaststellen van hetgeen het testament inhoudt gaat het steeds om uitleg en geldt niet als maatstaf de ‘grammaticale methode’ waarbij uitsluitend wordt nagegaan of de in het testament opgenomen bewoordingen op zichzelf genomen naar de taalkundige betekenis van de woorden een duidelijke zin hebben (Hoge Raad 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0196).
wettelijk erfdeeltoekomt en dat [erflaatster] tot enige en algehele erfgenaam wordt benoemd. Daarnaast wordt in lid 4 onder ‘Ten vierde’ gesproken over legitimarissen. Dit zou erop kunnen duiden dat aan de afstammelingen (slechts) een vordering ter hoogte van de legitieme portie is toebedeeld. Daarentegen worden in het testament de afstammelingen onder ‘Ten vierde’ ook genoemd ‘mededeelgenoten’ (lid 1 sub A onder a) en ‘mede-erfgenamen’ (onder meer in lid 1 sub A onder b en lid 1 sub B). Dit zou erop kunnen duiden dat aan de afstammelingen een vordering ter hoogte van het erfdeel bij versterf is toebedeeld. Het testament is daarmee niet eenduidig. Er zijn geen aanwijzingen dat erflater de intentie heeft gehad om aan de kinderen uit zijn eerste huwelijk een lager aandeel na te laten dan aan de kinderen uit zijn tweede huwelijk (die als erfgenamen van [erflaatster] uiteindelijk een hoger aandeel zouden hebben). Deze opvatting wordt door alle partijen, ook door gedaagden, gedeeld. Steun voor deze opvatting is in het testament te vinden waar erflater bepaalt dat aan de afstammelingen het wettelijk erfdeel
toekomt. Anders dan gebruikelijk zijn de afstammelingen niet in de legitieme ‘gesteld’ dan wel is in het testament vastgesteld dat het erfdeel daartoe is ‘beperkt’. Conclusie van het voorgaande is dan ook dat de hoogte van het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater dient te worden bepaald gelijk aan het erfdeel bij versterf (1/8e deel van de nalatenschap).
- stukken ten aanzien van de hoogte van de hypothecaire schuld rustende op de woning aan de [adres 2] te [plaats] op 14 april 2011 (zie hiervoor onder 4.14) en
- een akte van [eiser] over de vraag of hij taxatie van de sieraden wenst (zie hiervoor onder 4.11).
5.De beslissing
22 juli 2015voor akte aan de zijde van gedaagden en akte aan de zijde van [eiser] zoals omschreven in rechtsoverweging 4.19;