ECLI:NL:RBAMS:2021:225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
13/751509-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Britse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat dateert van 17 april 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk een belangrijk punt van discussie waren.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2018 werd de vordering behandeld, maar de rechtbank besloot de behandeling aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen in een andere zaak. Op 7 oktober 2020 werd de behandeling voortgezet, maar opnieuw onderbroken om de termijn voor uitspraak te verlengen. Een tussenuitspraak op 4 november 2020 leidde tot een heropening van het onderzoek, waarbij de rechtbank de officier van justitie de gelegenheid gaf om documenten over de detentieomstandigheden te verstrekken.

Op 8 januari 2021 vond een verdere zitting plaats, waarbij de opgeëiste persoon opnieuw werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormden voor de overlevering, ondanks de zorgen die door de raadsman waren geuit. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751509-18
RK-nummer: 18/4599
Datum uitspraak: 22 januari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 april 2018 door
Her Majesty’s Courts and Tribunal Servicein Birmingham (Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 26 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering aangehouden voor onbepaalde termijn om beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten in de zaak SF (C-314/18), omdat deze ook van belang zijn in de zaak van de opgeëiste persoon.
Zitting 7 oktober 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 oktober 2020.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onderbroken tot 21 oktober 2020 om 12.30 uur vanwege het tijdsverloop dat met het schrijven van de uitspraak gemoeid zou zijn.
De rechtbank heeft vervolgens op 21 oktober 2020, met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, het onderzoek ter zitting enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 4 november 2020
Op 4 november 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen Daarbij is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de documenten met betrekking tot de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk, die het Openbaar Ministerie in een andere Britse overleveringszaak aan de rechtbank had overgelegd, aan de opgeëiste persoon te verstrekken.
Zitting 8 januari 2021
De behandeling van de vordering is, in gewijzigde samenstelling, met toestemming van partijen voortgezet op de openbare zitting van 8 januari 2021 in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van 4 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 4 november 2020

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 4 november 2020. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het onschuldverweer en de terugkeergarantie al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 7.3 van de tussenuitspraak van 4 november 2020; ook deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De raadsman heeft aangevoerd dat het risico op geweld in de HMP Birmingham nog onacceptabel groot is. In combinatie met de beperkte gegarandeerde celruimte van 3-4 m² maakt dit dat er een reëel risico is op een vernederende en/of onmenselijke behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De globale toets die de rechtbank in de uitspraak van 13 november 2020 [1] heeft aangelegd, is niet afdoende. Primair verzoekt de raadsman daarom de overlevering te weigeren. Subsidiair verzoekt de raadsman om schorsing van het onderzoek ter zitting om nadere vragen te stellen over de specifieke veiligheidssituatie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet geen aanleiding haar eerdere oordeel over de detentieomstandigheden in HMP Birmingham in de uitspraak van 13 november 2020 te herzien. In de zaak van de opgeëiste persoon is dezelfde informatie overgelegd als waarop het oordeel in de uitspraak van 13 november 2020 is gebaseerd. De rechtbank is gehouden aan een globale beoordeling van de informatie over de detentieomstandigheden, omdat deze informatie hierover van een andere instantie dan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit afkomstig is (zie r.o. 113 en 114 van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak ML, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589). Dit neemt niet weg dat de beoordeling door de rechtbank volledig is geweest. De rechtbank is daarom ook in deze kwestie van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek ter zitting te schorsen om nadere vragen te stellen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 242 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Her Majesty’s Courts and Tribunal Servicein Birmingham (Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.