ECLI:NL:RBAMS:2021:2240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/13/662203 / HA ZA 19-214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en terugbetaling van een bedrag in het kader van een geschil tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Peldayne West B.V. en Hali B.V. Het geschil betreft de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en de terugbetaling van een bedrag van € 107.280,00 door Hali aan Peldayne. Peldayne vorderde terugbetaling op grond van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Hali, die installatiewerkzaamheden diende uit te voeren maar deze niet heeft uitgevoerd. Hali voerde aan dat Peldayne in verzuim was, omdat zij geen uitvoerbare instructies had gegeven. De rechtbank oordeelde dat Hali tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat er geen sprake was van schuldeisersverzuim aan de kant van Peldayne. De rechtbank concludeerde dat de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig was en dat Hali het betaalde bedrag aan Peldayne moest terugbetalen. Daarnaast werd Hali veroordeeld tot betaling van de proceskosten en beslagkosten. In reconventie werd de vordering van Hali afgewezen, omdat Peldayne in het gelijk was gesteld in de conventionele vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662203 / HA ZA 19-214
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PELDAYNE WEST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Vissink te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HALI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. Koorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Peldayne en Hali genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 februari 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • het bericht van Peldayne van 26 februari 2021 dat partijen geen minnelijke regeling hebben getroffen.

2.De beoordeling

2.1.
Voor de weergave van de feiten en het geschil verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis.
in conventie
Vaststellingsovereenkomst
2.2.
Hali heeft gesteld dat de door partijen in september 2016 gemaakte afspraken, zoals vastgelegd in de e-mail van 30 september 2016, niet met zoveel woorden zijn aangemerkt als vaststellingsovereenkomst. Voor zover zij hiermee de stelling van Peldayne bestrijdt dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst, volgt de rechtbank Hali daar niet in. Voor de geldigheid van een vaststellingsovereenkomst is niet vereist dat partijen hun afspraken als zodanig aanduiden. Verder is niet in geschil dat tussen partijen overeenstemming bestond over de afspraken, dat deze afspraken deels als aanvulling op en deels ter vervanging van de oorspronkelijke overeenkomst golden en dat de afspraken waren gericht op het alsnog afronden van de opdracht. Dat de wijze van uitvoering ten dele nog nader bepaald zou worden, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank merkt de in september 2016 gemaakte nadere afspraken dan ook aan als een vaststellingsovereenkomst en zij zal die nadere afspraken hierna ook als zodanig aanduiden.
Hoe verhoudt de onderhavige procedure zich tot de vorige procedure?
2.3.
Hali heeft meest verstrekkend aangevoerd dat Peldayne niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat in de tussen partijen eerder gevoerde procedure hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis van 20 december 2017 van deze rechtbank en het ongewenst is als tegelijkertijd in twee instanties over hetzelfde feitencomplex wordt geprocedeerd.
2.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geconstateerd dat sprake is van een overlap tussen de vordering in reconventie van Peldayne in de eerste procedure, die is afgewezen, en haar vordering in conventie in deze procedure. In beide zaken ziet een deel van de vorderingen van Peldayne namelijk op terugbetaling van € 50.000,- welk bedrag is betaald op grond van de oorspronkelijke overeenkomst. Van die oorspronkelijke overeenkomst heeft Peldayne buitengerechtelijk de ontbinding ingeroepen, terwijl in de eerste procedure in reconventie ook ontbinding van de oorspronkelijke overeenkomst was gevorderd. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan in beginsel uitsluitend door het instellen van een rechtsmiddel worden geprobeerd een ander oordeel te verkrijgen over een vordering waarover de rechter heeft beslist. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de beslissing van de rechtbank in de eerste procedure eraan in de weg staat dat Peldayne de door haar ingestelde vorderingen in conventie in de onderhavige procedure ter beoordeling aan de rechtbank voorlegt.
2.5.
Peldayne heeft zich op het standpunt gesteld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen alleen betrekking heeft op inhoudelijk dezelfde juridische en feitelijke gronden. Volgens Peldayne verschillen de vorderingen in de onderhavige procedure zowel in feitelijk als in juridisch opzicht van de vorderingen in de eerste procedure. Hali heeft erop gewezen dat in beide procedures verschil van inzicht bestaat over de vraag hoe het werk moest worden uitgevoerd en dat de wijze van montage niet duidelijk was.
2.6.
Het gezag van gewijsde houdt in (zie artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Een ander aspect van het gezag van gewijsde is dat de rechter op een vordering die al eerder tussen dezelfde partijen in een vonnis is beslist, niet nog eens kan beslissen. Uitsluitend door het instellen van een rechtsmiddel kan worden geprobeerd een ander oordeel te verkrijgen over een vordering waarover de rechter heeft beslist. Dit volgt uit het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De ontoelaatbaarheid om dezelfde vordering nogmaals in te stellen geldt overigens ook na een vonnis dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
2.7.
Voor de vraag of het gesloten stelsel van rechtsmiddelen eraan in de weg staat een vordering aan de rechter voor te leggen, is van belang of in een eerder tussen partijen gevoerde procedure sprake is geweest van beslissingen over een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft. De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan de recente uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2099) over het gezag van gewijsde. Het antwoord op de vraag of in een eerder geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of van het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Het gezag van gewijsde kan er niet aan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten. Dit geldt ongeacht of deze andere grondslag ook reeds in de eerder gevoerde procedure naar voren had kunnen worden gebracht.
2.8.
In de eerste procedure lag aan de vorderingen van Peldayne ten grondslag dat Hali tekort was geschoten in de nakoming van de oorspronkelijke overeenkomst. In die procedure spitste het geschil zich toe op de vraag wie van partijen als eerste had moeten presteren. De huidige procedure is voortgekomen uit gebeurtenissen die zich deels hebben voorgedaan na het vonnis in de eerste procedure. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst afspraken gemaakt over de volgorde van presteren en er is daarna gecorrespondeerd over de wijze van uitvoering van de installatiewerkzaamheden. In de huidige procedure heeft Peldayne aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Hali tekort is geschoten in de nakoming van de gesloten vaststellingsovereenkomst. Het geschil spitst zich in de huidige procedure toe op de vraag of Hali na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de benodigde informatie had om tot uitvoering van de werkzaamheden over te gaan of dat sprake was van schuldeisersverzuim aan de kant van Peldayne. Daarmee heeft de grondslag van de vordering van Peldayne in de huidige procedure geen betrekking op hetzelfde geschilpunt als dat waarover in de eerste procedure is beslist. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er dus niet aan in de weg dat Peldayne in de huidige procedure (opnieuw) terugbetaling van (onder andere) € 50.000,- vordert.
2.9.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het geschil hierna inhoudelijk zal beoordelen.
Te beoordelen vraag en toetsingskader
2.10.
De rechtbank moet beoordelen of de door Peldayne ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de oorspronkelijke overeenkomst en de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is. Voor de beoordeling hiervan is het volgende van belang.
2.11.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming – gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis – deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding ingevolge het tweede lid van artikel 6:265 BW pas wanneer de schuldenaar in verzuim is.
2.12.
Volgens artikel 6:266 lid 1 BW kan geen ontbinding worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de schuldeiser zelf in verzuim is. Op grond van artikel 6:58 BW komt de schuldeiser in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend.
Tekortkoming van Hali?
2.13.
Uit hoofde van de oorspronkelijke overeenkomst en de vaststellingsovereenkomst diende Hali installatiewerkzaamheden uit te voeren ter certificering en modernisering van de bestaande lift in het pand [adres] . Vaststaat dat Hali deze werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
2.14.
Nu Hali haar uit de vaststellingsovereenkomst en de oorspronkelijke overeenkomst voortvloeiende verbintenis niet is nagekomen, staat de tekortkoming vast. Gesteld noch gebleken is dat deze tekortkoming de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst, en in het verlangde daarvan ook de ontbinding van de oorspronkelijke overeenkomst, niet zou rechtvaardigen.
Schuldeisersverzuim?
2.15.
Hali stelt dat sprake is van schuldeisersverzuim, onder meer omdat Peldayne geen uitvoerbare instructies en geen schriftelijk akkoord op de extra te maken kosten heeft gegeven. Het ontbreken daarvan heeft het voor Hali onmogelijk gemaakt om de werkzaamheden uit te voeren, aldus Hali.
2.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat Peldayne heeft voldaan aan haar betalingsverplichtingen conform de vaststellingsovereenkomst. Ook is niet in geschil dat Peldayne tekenwerk heeft aangeleverd. Hali heeft vervolgens (zie de e-mail van 9 mei 2017) gewezen op de nadelen van de door Peldayne voorgestane wijze van uitvoering. Op 7 augustus 2017 heeft Hali aan Peldayne laten weten dat zij een keuze moet maken tussen twee mogelijkheden. Daarop heeft Peldayne [naam] ingeschakeld die overleg heeft gevoerd met Hali. Onweersproken is dat [naam] aan Hali heeft gevraagd de werkzaamheden conform optie 1 uit te voeren, dat wil zeggen de optie met een machinekamer. Peldayne heeft door [naam] een plan van aanpak laten opstellen, dat in elk geval op 13 september 2017 aan Hali ter beschikking is gesteld middels overlegging van dit stuk bij akte in de eerdere procedure tussen partijen bij deze rechtbank. Onweersproken is ook dat in dat plan van aanpak staat hoe Peldayne de vervanging van de lift beoogt en dat is gekozen voor de optie met behoud van een machinekamer. Overigens heeft ook volgens de eigen stellingen van Hali het overleg tussen [naam] en Hali geresulteerd in een principe-overeenstemming over de wijze van montage en de locatie van de besturingskast.
2.17.
Gelet op deze gang van zaken lag het op de weg van Hali om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren over wat Peldayne medio september 2017 nog (meer) had moeten doen voordat Hali over kon gaan tot uitvoering van de werkzaamheden. De blote stelling van Hali dat de tekening niet meer dan een onduidelijke schets was, is in dit kader onvoldoende concreet. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Hali destijds aan Peldayne kenbaar heeft gemaakt dat het tekenwerk niet goed zou zijn, terwijl dat wel van Hali had mogen worden verwacht als zij het tekenwerk niet goed vond. Verder is niet gebleken dat het medio september 2017 niet mogelijk was de werkzaamheden volgens het plan van aanpak, dat door een deskundige is opgesteld, uit te voeren. Voor zover er bij Hali op dat moment nog onduidelijkheid zou hebben bestaan over de door Peldayne beoogde wijze van uitvoering, had het op de weg van Hali gelegen om dat kenbaar te maken. Niet gebleken is dat dat is gebeurd. Van schuldeisersverzuim was op dat moment daarom geen sprake.
2.18.
Hali voert verder nog aan dat er in augustus 2018 overleg is geweest tussen [naam] en de advocaat van Hali. Volgens Hali heeft Peldayne de afgesproken andere wijze van montage, plaatsing van een nieuwe besturingskast en meerkosten nooit schriftelijk geaccordeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van een schriftelijke bevestiging in dit geval niet worden beschouwd als het niet verlenen van noodzakelijke medewerking. [naam] had immers mondeling al toegezegd dat de aanpassingen en meerkosten akkoord waren en dat hij dat ook met de directeur van Peldayne had afgestemd. De advocaat van Peldayne had aan Hali eerder al meegedeeld dat [naam] in deze Peldayne vertegenwoordigde (zie de e-mail van 8 augustus 2017). Dan valt niet in te zien dat een schriftelijke bevestiging nog nodig is. Voor zover Hali dat wel nodig vond, had het op haar weg gelegen om aan Peldayne een opgave te doen van de te verwachten kosten en om schriftelijke akkoordverklaring daarmee te vragen. Gesteld noch gebleken is dat Hali een dergelijke opgave heeft verstrekt. Voor zover voor Hali na het overleg in augustus 2018 nog steeds niet duidelijk was welke wijze van uitvoering Peldayne voor ogen stond, zoals Hali op de zitting heeft aangevoerd, had het op de weg van Hali gelegen om dat kenbaar te maken. Niet gebleken is dat dat is gebeurd. Het voorgaande betekent dat ook in of na augustus 2018 geen sprake was van schuldeisersverzuim.
Bevoegdheid tot ontbinding
2.19.
Zoals reeds is overwogen ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas indien de wederpartij in verzuim is. De schuldenaar is op grond van artikel 6:81 BW in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 6:81 BW en 6:82 BW is voldaan. Op 30 januari 2018 (zie r.o. 2.14 van het tussenvonnis) heeft Peldayne Hali schriftelijk gesommeerd om binnen twee weken na dagtekening van de brief te starten met de liftinstallatiewerkzaamheden en deze conform het plan van aanpak negen weken later af te ronden. Nu nakoming binnen deze termijn is uitgebleven, is het verzuim na ommekomst van die termijn ingetreden. Peldayne was dan ook gerechtigd de vaststellingsovereenkomst, alsmede de oorspronkelijke overeenkomst, bij brief van 21 december 2018 buitengerechtelijk te ontbinden (artikel 6:267 lid 1 BW). Deze overeenkomsten zijn daarmee rechtsgeldig ontbonden.
Ongedaanmakingsverbintenissen
2.20.
Op grond van artikel 6:271 BW ontstaat door de ontbinding voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van reeds door hen ontvangen prestaties. Dit betekent dat Hali het door Peldayne betaalde bedrag van in totaal € 107.280,00 dient terug te betalen aan Peldayne. Deze vordering is daarom toewijsbaar.
2.21.
Hali heeft aangevoerd dat zij onderdelen en materiaal heeft ingekocht ten behoeve van het project en dat die onderdelen inmiddels niet meer bruikbaar zijn. Op grond van artikel 6:272 lid 1 BW geldt dat, indien de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, daarvoor dan een vergoeding in de plaats treedt van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. Hoewel aannemelijk is dat Hali onderdelen heeft ingekocht die inmiddels voor haar niet meer bruikbaar zijn, heeft Hali onvoldoende gegevens verschaft om de waarde daarvan te kunnen bepalen. De enkele eerst op de zitting gedane mededeling dat voor ruim € 42.500,- aan materialen is ingekocht, is daartoe, zonder nadere gegevens die dat bedrag onderbouwen, niet toereikend. Daarmee is het vaststellen van een waardevergoeding van de door Hali verrichte prestatie niet mogelijk.
Rente
2.22.
Peldayne heeft de wettelijke handelsrente gevorderd ingevolge artikel 6:119a BW. Met Hali is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend de wettelijke rente op grond van 6:119 BW toewijsbaar is. Artikel 6:119a BW heeft immers alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst, dat wil zeggen op de
primairebetalingsverplichting (zie HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3106). De wettelijke handelsrente ziet dus niet op vorderingen tot terugbetaling op grond van een ongedaanmakingverbintenis.
2.23.
Peldayne heeft de rente over de verschillende bedragen gevorderd met ingang van de momenten dat zij die bedragen heeft betaald. Deze gevorderde ingangsdata van de wettelijke rente zijn niet toewijsbaar. De vordering tot betaling is immers gegrond op een ongedaanmakingsverbintenis. Pas wanneer Hali met de nakoming van die prestatie in verzuim is, is wettelijke rente verschuldigd. Peldayne heeft niet gesteld wanneer Hali met deze prestatie in verzuim is geraakt. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.24.
Peldayne vordert vergoeding van kosten die zij heeft moeten maken in het buitengerechtelijk traject, conform het Rapport BGK-Integraal berekend op € 1.847,80. Hali heeft betwist dat Peldayne dergelijke kosten heeft gemaakt.
2.25.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af. Peldayne heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Voor zover kosten zijn gemaakt, moeten deze dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Kosten van het geding
2.26.
Peldayne vordert Hali te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 639,00 voor griffierecht, € 903,60 voor verschotten en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.770,00), in totaal € 3.312,60.
2.27.
Hali zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Peldayne worden begroot op:
- dagvaarding € 90,97
- griffierecht 3.391,00
- salaris advocaat 5.310,00 (3 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 8.791,97
2.28.
Wettelijke rente en nakosten zijn toewijsbaar als in de beslissing vermeld.
in reconventie
2.29.
Peldayne is in conventie in het gelijk gesteld. Dat betekent dat het door haar gelegde conservatoire beslag in beginsel niet onterecht is gelegd. Andere gronden voor de onrechtmatigheid van het beslag zijn niet gesteld. De vordering in reconventie, die ziet op vergoeding van schade ten gevolge van het beslag, zal daarom als ongegrond worden afgewezen.
2.30.
Hali zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Peldayne worden begroot op: € 563,00 aan salaris advocaat (2 x 0,5 punt × tarief € 563,00). Nakosten zijn ambtshalve toewijsbaar als in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Hali om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan Peldayne te betalen een bedrag van € 107.280,00 (honderdzevenduizend tweehonderdtachtig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Hali in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.312,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Hali in de proceskosten, aan de zijde van Peldayne tot op heden begroot op € 8.791,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vordering af,
3.6.
veroordeelt Hali in de proceskosten, aan de zijde van Peldayne tot op heden begroot op € 563,00,
in conventie en reconventie
3.7.
veroordeelt Hali in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hali niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 3.1 tot en met 3.3, 3.6 en 3.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.