Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontvangt vanaf 3 juni 2020 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 1 juli 2020 heeft eiser bij verweerder een aanvraagformulier opgevraagd om in aanmerking te komen voor een AIO-aanvulling. Op 22 juli 2020 heeft eiser het aanvraagformulier ingediend.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiser een AIO-aanvulling toegekend vanaf 22 juli 2020, omdat het aanvraagformulier op die datum is ontvangen. Met het bestreden besluit heeft verweerder de AIO-aanvulling toegekend per 1 juli 2020, omdat eiser op die datum het aanvraagformulier voor de AIO-aanvulling heeft opgevraagd. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden die een AIO-aanvulling eerder dan
1 juli 2020 rechtvaardigen.
3. Eiser ontving een WAO-uitkering. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is de WAO-uitkering geëindigd en kreeg eiser een AOW-uitkering. Hierover heeft het UWV eiser per brief geïnformeerd. Van het bestaan van de AIO-aanvulling wisten eisers echter niet af. Daarbij verliep de AOW-aanvraag traag en ontbrak informatie over (de hoogte van) de AOW-uitkering als gevolg waarvan eisers niet (tijdig) zijn gewaarschuwd dat hun uitkering onder het sociaal minimum zou uitkomen. Eisers voeren aan dat zij zelf niet in staat zijn om hun administratieve belangen te behartigen, omdat zij op gevorderde leeftijd zijn en geen computer hebben. Eisers hebben hulp nodig en die hulp hebben zij ook ingeschakeld. Zo hebben een maatschappelijk werker en de zoon van eisers geholpen, maar vanwege de slechte gezondheid van eisers en de coronacrisis kon de hulp niet adequaat worden geboden. Tot slot voeren eisers aan dat het duidelijk was dat hun inkomen ver onder het sociaal minimum uitkwam en dat zij daardoor niet in staat waren om aan hun betaalverplichtingen te voldoen. Hierdoor hebben zij een lening moeten afsluiten van € 1.200,- bij de buurvrouw. Gelet op het voorgaande is volgens eisers sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht moet worden verleend vanaf 3 juni 2020.
4. Het recht op algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling ontstaat op het moment dat de aanvrager de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.De bijstand wordt toegekend vanaf het moment dat de aanvrager zich heeft gemeld om een AIO-aanvulling aan te vragen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)bestaat geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
6. Verweerder heeft beleidsregels vastgesteld die zijn gebaseerd op de jurisprudentie van de Raad. Uit de beleidsregels blijkt dat van bijzondere omstandigheden sprake kan zijn als de aanvrager door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen of de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en de aanvrager redelijkerwijs niet aan die voorlichting had hoeven twijfelen.
7. Verder blijkt uit de beleidsregels van de SVB dat als sprake is van bijzondere omstandigheden, de SVB toetst of er geen beletselen zijn om de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht te verlenen. Hiervoor is slechts ruimte als de aanvrager in de periode voorafgaand aan de melding bij de SVB over onvoldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De aanvrager moet aannemelijk maken dat hiervan sprake is. Ook moet de aanvrager aannemelijk maken dat derden feitelijk in de noodzakelijke kosten van bestaan hebben voorzien en dat de aanvrager om die reden een reële schuld met een daadwerkelijke concrete terugbetalingsverplichting is aangegaan. De mate van terugwerkende kracht hangt af van de omvang van die kosten dan wel de terugbetalingsverplichting die bestaat op het moment van aanvraag.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat van bijzondere omstandigheden die een langere terugwerkende kracht van de AIO-aanvulling vanaf 3 juni 2020 rechtvaardigen, geen sprake is. De door eisers gestelde onbekendheid met de regelgeving levert geen bijzondere omstandigheid op, omdat het de verantwoordelijkheid van eisers is om zich hierover te (laten) informeren. Er bestaat geen actieve informatieplicht voor verweerder.Dat eisers pas eind juni 2020 op de hoogte raakten van de mogelijkheid om een AIO-aanvulling aan te vragen, komt voor hun rekening en risico. Omdat eisers moeite hebben met dit soort zaken, was het goed dat zij hierbij hulp inschakelden, maar dat deze hulp niet optimaal functioneerde, komt ook voor rekening en risico van eisers. Daarbij kan de rechtbank het standpunt van eisers dat zij niet in staat waren om vóór 1 juli 2020 hulp in te schakelen niet volgen. Eisers zijn immers wel in staat gebleken om op 1 mei 2020 digitaal, met ondersteuning, een AOW-aanvraag in te dienen. De rechtbank ziet niet in waarom dit niet ook kon voor de AIO-aanvulling. Te meer omdat de ingeschakelde hulppersonen de aanvraag op afstand konden indienen met DigiD.
9. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat, als de rechtbank wel tot de conclusie was gekomen dat sprake is van bijzondere omstandigheden, eisers ook geen recht hadden op een AIO-aanvulling met terugwerkende kracht vanaf 3 juni 2020. Eisers hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij voorafgaand aan hun melding op 1 juli 2020 niet in hun noodzakelijke kosten van bestaan konden voorzien en daardoor een schuld moesten aangaan. Daarbij is de schuld van € 1.200,- aan de buurvrouw niet aannemelijk gemaakt dan wel onderbouwd.
10. Verweerder heeft de AIO-aanvulling op goede gronden met ingang van 1 juli 2020 aan eisers toegekend.
11. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen dus geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.