ECLI:NL:CRVB:2016:5043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die in de periode van 3 februari 2011 tot en met 9 oktober 2012 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben in 2014 aanvullende bijstand aangevraagd over de periode van 5 april 2013 tot 7 januari 2014. Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 december 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De Raad heeft overwogen dat appellanten op de hoogte waren van hun recht op bijstand en dat zij redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat zij recht hadden op aanvullende bijstand. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellanten niet tijdig een aanvraag om bijstand hebben ingediend en dat zij geen overtuigende redenen hebben gegeven voor deze vertraging.
De uitspraak bevestigt dat het recht op bijstand in beginsel pas ingaat op de datum van aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen bewijs van dergelijke omstandigheden, waardoor het hoger beroep van appellanten niet slaagde. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.