ECLI:NL:RBAMS:2021:2200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
81/306212-20 (A) + 13/021025-21 (B) + 23/000537-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk met vrijspraak van het ter beschikking stellen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en het ter beschikking stellen daarvan aan een ander. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 15 april 2021 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M. Rombouts. De officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, heeft de vordering gedaan en de rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman.

De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van 160 vlinderbommen op 3 december 2020 en het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan een medeverdachte op 28 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het ter beschikking stellen, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit feit had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwerk, wat in strijd is met de wetgeving omtrent vuurwerk.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er verschillende voorwerpen, waaronder een telefoon en vuurwerk, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van twee maanden, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de samenleving tegen de risico's die het bezit van professioneel vuurwerk met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 81/306212-20 (A) + 13/021025-21 (B) + 23/000537-19 (TUL)
Datum uitspraak: 29 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 15 april 2021 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig mr. P.M. Rombouts.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H.M. Beune en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
1. het (mede)plegen van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (160 vlinderbommen) op 3 december 2020, in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
2. het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk (9 shells, 93 cobra's en 4 mad bull dogs) aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis ( [medeverdachte] ) op 28 november 2020, althans in de periode van 28 november tot en met 2 december 2020;
ten aanzien van zaak B:
het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (4 vlinderbommen en 3 cobra's) op 24 januari 2021, in de hoedanigheid van een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde en het in zaak B tenlastegelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en het in zaak B tenlastegelegde heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Het aangetroffen vuurwerk is door het Centraal Onderzoek Vuurwerk gedetermineerd en betrof professioneel vuurwerk.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde zijn in de telefoon van verdachte chatgesprekken over vuurwerk aangetroffen met het nummer * [nummer] . Dit nummer bleek te horen bij [medeverdachte] die een dag eerder, op 2 december 2020, in Purmerend was aangehouden. In het chatgesprek is gesproken over Cobra 6 en shells die door verdachte te koop werden aangeboden. [medeverdachte] zou op een scooter rijden en er is gesproken over een sporttas waar alles in zou moeten. Het vuurwerk dat bij [medeverdachte] thuis werd aangetroffen zat in een sporttas. Gelet op de telefoonnummers toebehorende aan verdachte en [medeverdachte] , de inhoud van het chatgesprek en het aangetroffen vuurwerk in een sporttas, mag er van worden uitgegaan dat verdachte hiervan de leverancier is geweest en dat de overdracht omstreeks 28 november 2020 heeft plaats gevonden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde. Voor de andere feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit ontkend. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het bij hem aangetroffen vuurwerk twee weken voor zijn aanhouding heeft gekocht en dat daar vijf mensen bij aanwezig zijn geweest. Ook de aantallen die in de gesprekken worden genoemd komen niet overeen met de aantallen die zijn aangetroffen. Dit maakt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen dat er daadwerkelijk een overdracht heeft plaatsgevonden. Subsidiair is de tenlastelegging toegesneden op artikel 1.2.2 lid 2 van het Vuurwerkbesluit, terwijl dit lid zich, blijkens het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2020, richt tot de detailhandelaar. [1] Verdachte is een particulier en daarmee niet de normadressaat van artikel 1.2.2 lid 2 van het Vuurwerkbesluit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende is gebleken dat zowel verdachte als [medeverdachte] zich bezig hielden met de verkoop van vuurwerk. Voorts zijn er chatgesprekken aangetroffen op de telefoon van verdachte die erop duiden dat verdachte en [medeverdachte] op 28 november 2020 een afspraak hadden gemaakt voor de verkoop dan wel aankoop van een partij vuurwerk.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het klopt dat hij op 28 november 2020 een afspraak had gemaakt met [medeverdachte] , maar dat hij niet naar deze afspraak is gegaan. Dat in de chatgesprekken niet is terug te lezen dat verdachte de afspraak heeft afgezegd, komt volgens hem doordat er ook werd gecommuniceerd via Snapchat en Telegram. Ook heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij na 28 november 2020 nog contact heeft gehad met [medeverdachte] , maar dat hij deze berichten heeft doorgestuurd naar anderen en zelf geen vuurwerk aan [medeverdachte] heeft verkocht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat de afspraak op 28 november 2020 met [medeverdachte] niet is doorgegaan niet geloofwaardig, nu het dossier daarvoor geen aanknopingspunten geeft. Dat er precies op het moment dat verdachte de afspraak zou hebben afgezegd is gecommuniceerd op een ander medium acht de rechtbank niet aannemelijk nu in het dossier ook daarvoor geen enkel aanknopingspunt is aangetroffen. In plaats daarvan constateert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] blijkens de chatgesprekken ook na 28 november 2020 op dezelfde wijze contact hebben gehad over de verkoop van vuurwerk. Dit maakt dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat de afspraak tussen verdachte en [medeverdachte] wel heeft plaatsgevonden en dat daarbij iets is overgedragen.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting echter niet vaststellen wat er is overgedragen tussen verdachte en [medeverdachte] en of dit het vuurwerk betrof dat is aangetroffen bij [medeverdachte] . Nu het aangetroffen vuurwerk niet één op één overeenkomt met het vuurwerk waarover wordt gesproken in de chatberichten en nu [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dat vuurwerk twee weken voor zijn aanhouding op 2 december 2020 heeft gekocht van vijf personen, acht de rechtbank het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Gelet op het hiervoor overwogene behoeft het subsidiair gevoerde verweer van de raadsman geen verdere bespreking.
3.3.2.
Het oordeel over het in zaak A onder 1 en in zaak B tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte, blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander bij het begaan van de strafbare feiten. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, onder 1:
op 3 december 2020 te Berkhout, gemeente Koggenland, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, opzettelijk 160 vlinderbommen (Caramella's),
professioneel vuurwerk, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B:
op 24 januari 2021 te Amsterdam (in de nabijheid van het Museumplein), als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, opzettelijk
- 4 Caramella’s (vlinderbommen) en
- 3 Super Cobra’s 6,
professioneel vuurwerk, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Daarbij kan een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf worden opgelegd
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als een persoon zonder gespecialiseerde kennis schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk. Daarmee heeft hij de regels voor de omgang met vuurwerk geschonden. Die regels hebben als doel om mens en milieu te beschermen tegen de negatieve effecten die vuurwerk mee kan brengen. Professioneel vuurwerk is als zodanig gekwalificeerd, omdat het veel gevaarlijker is dan consumentenvuurwerk. Verdachte bood dit vuurwerk te koop aan via Telegram aan voor hem onbekende personen. In dit geval deed de politie zich voor als koper en kon het vuurwerk in beslag worden genomen. Het vuurwerk had echter ook in verkeerde handen terecht kunnen komen. Verdachte is daarnaast met zeven stuks professioneel vuurwerk naar het Museumplein gegaan, een drukbezochte plek in Amsterdam, waar op dat moment een demonstratie gaande was en waar een demonstratie een week eerder al fors uit de hand was gelopen. Ontploffing van dit soort vuurwerk had ernstige gevolgen kunnen hebben voor personen en goederen in de directe omgeving. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook grote risico’s in het leven geroepen.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 maart 2021. Hieruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Verdachte heeft echter uitgebreide justitiële documentatie en komt al geruime tijd in aanraking met politie en justitie wegens onder andere gewelds-, drugs- en vermogensdelicten. Er is sprake van een zorgelijk delictpatroon en verdachte is aangemerkt als veelpleger. De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij na zijn aanhouding op 3 december 2020 niet is gestopt met het voorhanden hebben van vuurwerk. Het feit op 24 januari 2021 heeft verdachte gepleegd terwijl zijn voorlopige hechtenis was geschorst. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte hardleers is en niet overtuigd van het kwalijke van zijn handelen.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking de rapportage van Reclassering Nederland van 22 maart 2021. De reclassering adviseert aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat verdachte niet gemotiveerd is en meerdere trajecten binnen de reclassering zijn mislukt. Er zijn volgens de reclassering geen mogelijkheden om de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Ook zijn er geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf of een taakstraf. Er zijn in het verleden wel meerdere taakstraffen mislukt vanwege ongeoorloofde afwezigheid en er staan nog twee taakstraffen open waar verdachte ook veelvuldig ongeoorloofd afwezig was.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet bewezen acht. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.Beslag

Verbeurdverklaring
Onder verdachte is in beslag genomen:
- 1 telefoontoestel (Samsung)
De telefoon is van verdachte. De officier van justitie heeft verzocht om de telefoon verbeurd te verklaren, onder de toezegging dat zij bij de politie zal informeren of de persoonlijke beelden op de telefoon, onder andere van de bevalling van het tweede kind van verdachte, van de telefoon kunnen worden gehaald en veilig kunnen worden gesteld. Omdat uit het dossier blijkt dat verdachte deze telefoon heeft gebruikt in het kader van et de bewezen feiten, in het bijzonder zaak A onder 1, wordt de telefoon onder de toezegging van de officier van justitie verbeurdverklaard. Daarbij overweegt de rechtbank dat indien het veilig stellen van de persoonlijke beelden van verdachte zijn medewerking vergt, het ook op de weg van verdachte ligt om zijn medewerking daaraan te verlenen.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is in beslag genomen:
- 1 doos vuurwerk
- 3 st vuurwerk type Cobra 6 super
- 4 st vuurwerk type Caramella
Omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Overig
Ten aanzien van het in beslag genomen klapmes zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu een kennisgeving van inbeslagname of verdere informatie met betrekking tot dit mes in het dossier ontbreekt.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/000537-19, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 21 juli 2020 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de dagbepaling op de vordering ontbreekt. De rechtbank overweegt daartoe, overeenkomstig het arrest van het Gerechtshof van 4 oktober 2016, als volgt. [2]
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals door de raadsman is bepleit, is niet aan de orde omdat de dagbepaling een handeling betreft die is voorbehouden aan de rechter en niet aan het Openbaar Ministerie. De rechtbank ziet dan ook geen reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Voorts is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten
9.2.2.1 Wet milieubeheer
1.2.2 Vuurwerkbesluit

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1 en zaak B:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- telefoontoestel (PL1100-2020258539-G12 14523)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 doos vuurwerk (PL1100-2020258539- 1214471)
- 3 st vuurwerk type Cobra 6 super (PL1300-2021017066-6020974)
- 4 st vuurwerk type Caramella (PL1300-2021017066-6020975)
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd arrest van 21 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2021.
[(...)]

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5761)
2.Arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 oktober 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:7881)