ECLI:NL:RBAMS:2021:2161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
13/730018-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen met gebruik van EncroChat-berichten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal € 5.356.810,-. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 22 mei 2020 aangehouden na een observatie door het Team Criminele Inlichtingen. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werd een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, evenals andere middelen die vaak worden gebruikt bij ondergronds bankieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een netwerk dat gebruik maakte van EncroChat-berichten voor het uitvoeren van geldtransacties. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen in het onderzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was en dat er geen reden was om het bewijs uit te sluiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, gezien de omvang en frequentie van de transacties, en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, zonder geldboete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730018-20 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.B. Schmidt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 2 februari 2021 – ten laste gelegd dat hij zich in de periode 5 mei 2020 tot en met 22 mei 2020, te Amsterdam, heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het (gewoonte)witwassen, dan wel schuldwitwassen, van een totaalbedrag van € 7.754.350,-, althans € 5.356.810,-.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Start en verloop van het onderzoek
Op 22 mei 2020 heeft het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie ontvangen dat verdachte verblijft op perceel [adres 1] , dat hij zich bezighoudt met witwassen en dat op dit moment een grote hoeveelheid geld in zijn woning ligt. Naar aanleiding daarvan is een observatie gestart en is verdachte aangehouden. Vervolgens heeft er een doorzoeking van de woning plaatsgevonden en werd onder meer € 2.397.540,- aan contant geld aangetroffen.
Gedurende het onderzoek kwam ook informatie beschikbaar uit onderzoek 26Lemont en een ander lopend onderzoek. Onderzoek 26Lemont betreft een onderzoek naar de criminele activiteiten van het bedrijf Encrochat . Het vermoeden is dat de gebruiker van Encrochat -account ‘ [account 1] ’ een hoofdman is van een netwerk (in Nederland) dat zich bezig houdt met ondergronds bankieren in criminele geldstromen. Uit de Encrochatberichten zou blijken dat ‘ [account 1] ’ opdrachten gaf aan de gebruiker van Encrochat -account ‘ [account 2] ’ tot het uitvoeren van geldtransacties van in totaal € 5.356.810,-. Het Encrochat -account ‘ [account 2] ’ wordt aan verdachte toegerekend.
Vraagstukken in deze strafzaak
Het Openbaar Ministerie beschuldigt verdachte van het witwassen van in totaal € 7.754.350,-. De rechtbank buigt zich in deze zaak over de vraag of verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Voordat de rechtbank toekomt aan deze bewijsvraag, wordt eerst gekeken of sprake is geweest van vormverzuimen in het onderzoek.

4.Voorvragen

4.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim bij de start van het onderzoek. In deze zaak blijkt dat de Encrochat -berichten zeer bepalend zijn geweest voor het opsporingsonderzoek en de vervolging tegen verdachte. Gelet op de recente publicaties in de media is het zeer aannemelijk dat Nederlandse opsporingsautoriteiten een tot op heden niet verantwoorde rol hebben gehad in de bewijsvergaring van Encrochat -berichten. Nederland zou daarbij een grotere rol hebben gehad dan tot nu toe werd gedacht. Met dat gegeven is rechtmatigheidsonderzoek naar zowel de Franse als de Nederlandse rol aangewezen. Nu het Openbaar Ministerie weigert om stukken te overleggen die nodig zijn om te kunnen toetsen of het onderzoek rechtmatig is geweest, is sprake van een schending van het beginsel van interne openbaarheid. Op deze wijze wordt de verdediging ervan weerhouden om haar verdedigingsrechten voldoende effectief uit te kunnen oefenen, waardoor de rechten van de verdachte worden geschonden. Bovendien is het bewijs tegen verdachte mogelijk mede vergaard zonder wettelijke grondslag, waardoor verdachte geen wettelijke bescherming heeft gehad. Hierdoor is sprake van een schending van artikel 8 en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en van een schending van artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het vormverzuim moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, dan wel tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat uit de Encrochat -berichten voortvloeit.
4.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van vormverzuimen. De motivering van de verdediging is gebaseerd op berichtgeving van de NOS en NRC, maar de berichtgeving in de media berust op onjuiste informatie. Door het Openbaar Ministerie is een brief verstrekt met een toelichting over de kaders van onderzoek 26Lemont. Hierin is duidelijk toegelicht wat de basis is geweest voor dat onderzoek en ook is helder dat er door het team van 26Lemont een 126dd Sv vordering is verstrekt aan het onderzoek Coelman.
Verder geldt dat het vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit brengt met zich dat de inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. De rechtmatigheid waarmee door de Franse autoriteiten de EncroChat -gegevens zijn achterhaald, staat dus niet ter beoordeling en mag worden verondersteld aanwezig te zijn. Hetzelfde geldt voor de rechtmatigheid van de
Joint Investigation Team(JIT) overeenkomst op basis waarvan de informatie in een gezamenlijk dossier is gevoegd. De EncroChat -gegevens zijn aan het onderzoek toegevoegd op grond van artikel 126dd Sv. Niet is gebleken dat deze toevoeging onrechtmatig tot stand is gekomen. Er is dan ook geen reden om de Encrochat -gegevens van het bewijs uit te sluiten. Zou er al sprake zijn van onrechtmatigheden in het Franse onderzoek dan is er geen sprake van onrechtmatig handelen jegens verdachte (het Schutznorm-beginsel).
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat het gebrek aan stukken in het strafdossier, om de rechtmatigheid van verkregen informatie te kunnen toetsen van een verdenking gebaseerd op Encrochat -berichten, een schending van artikel 8 EVRM oplevert. Op grond van artikel 6 EVRM of artikel 359a Sv zou een dergelijk gebrek tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of tot bewijsuitsluiting moeten leiden. De verdediging verlangt hiermee in wezen dat (aan de hand van stukken) getoetst moet kunnen worden of in het kader van een opsporingsonderzoek in het buitenland (in casu Frankrijk) inbreuk is gemaakt op de door artikel 8 EVRM gewaarborgde rechten.
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen, die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek naar de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk – niet voor herstel vatbaar – vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja welk rechtsgevolg.
De informatie, die in deze zaak is gebruikt van gebruikers van Encrochat crypto telefoons, is in Frankrijk verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden waarvoor een Franse rechter een machtiging heeft verleend. In het kader van het onderzoek naar het bedrijf Encrochat is samengewerkt tussen Franse en Nederlandse opsporingsdiensten. Ten behoeve van die samenwerking is een JIT-overeenkomst gesloten tussen Nederland en Frankrijk. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit een arrest van de Hoge Raad [1] dat het vertrouwensbeginsel in dit geval geen ruimte laat voor toetsing van de rechtmatigheid van de verwerking van de Encrochat -berichten, die in het strafdossier van de verdachte zijn opgenomen, aan artikel 8 EVRM. De rechtmatigheid waarmee door de Franse autoriteiten de Encrochat -gegevens zijn achterhaald staat dus niet ter beoordeling en mag worden verondersteld aanwezig te zijn. Hetzelfde geldt ook voor de rechtmatigheid van de JIT-overeenkomst op basis waarvan de informatie in een gezamenlijk dossier is gevoegd.
Omdat reeds tevoren bekend was, dat, binnen de georganiseerde criminaliteit in Nederland, op grote schaal gebruik werd gemaakt van crypto-telefoons en daarbij behorende e-mailadressen, waaronder die van Encrochat , is als extra waarborg aan de Nederlandse rechter-commissaris (in onderzoek 26Lemont) een machtiging gevraagd om de informatie betreffende de Nederlandse gebruikers van cryptotelefoons of e-mailadressen van Encrochat te mogen analyseren en gebruiken in individuele strafzaken tegen klanten van Encrochat . De wettelijke basis daarvoor betreft artikel 126uba, lid 1 sub a, b, c en d Sv. De rechter-commissaris heeft, na toetsing aan dat artikel en de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, die algemene machtiging verleend met daarin bepaalde nadere kaders met waarborgen ten aanzien van de personen van wie en waarover data ontvangen zouden worden. De informatie uit EncroChat die van belang is gebleken voor onderzoek Coelman (de naam van het onderzoek tegen verdachte) werd op basis van artikel 126dd Sv verstrekt aan onderzoek Coelman. Dit betreft de wettelijke basis waarop informatie uit strafrechtelijke onderzoeken onderling gedeeld kan worden. Niet is gebleken dat deze toevoeging onrechtmatig tot stand is gekomen.
Voor zover de verdediging het ontbreken van de hiervoor genoemde stukken op zichzelf als een schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dat af op het voorgaande.
De raadsman heeft verder nog aangevoerd dat in de media nieuwe publicaties zijn verschenen waarin staat vermeld dat Nederland een grotere rol heeft gespeeld bij de bewijsvergaring van Encrochat -berichten dan tot nu toe is aangenomen. Dit zou volgens de verdediging moeten leiden tot het verstrekken van stukken door het Openbaar Ministerie om te toetsen of het onderzoek rechtmatig is geweest. De rechtbank leidt uit de publicaties af dat de media zich baseert op een Britse uitspraak [2] . De rechtbank heeft in deze Britse uitspraak echter geen aanknopingspunten gezien voor de veronderstelde grotere rol van de Nederlandse autoriteiten. Uit de Britse uitspraak blijkt immers niet dat Nederland medeverantwoordelijk is geweest bij de ontwikkeling van de ‘interceptie-tool’ voor het kraken van de Encrochat -berichten, zoals door de verdediging aangevoerd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het internationaal vertrouwensbeginsel, de JIT-overeenkomst en artikel 126dd Sv ertoe leiden dat, zowel voor de achterhaalde Encrochat -data als voor de toevoeging daarvan aan het dossier, niet is gebleken van enig vormverzuim of ander onrechtmatig handelen. De officier van justitie is dus ontvankelijk en er is geen reden om de Encrochat -gegevens van het bewijs uit te sluiten. Het verweer wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 5 mei 2020 tot en met 22 mei 2020 samen met anderen een geldbedrag van in totaal € 7.754.350,- heeft witgewassen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Tijdens de doorzoeking van de woning op de [adres 1] is, naast het geldbedrag van € 2.397.540,-, een geldtelmachine, meerdere mobiele telefoons (waaronder een PGP telefoon) en meerdere (halve) € 5 biljetten aangetroffen. Dit zijn middelen waarvan bekend is dat deze veelal gebruikt worden bij het ‘ondergronds bankieren’. Uit het onderzoek blijkt dat op geen enkele manier sprake kan zijn van een legale herkomst van het geldbedrag. Hoewel verdachte niet op het adres stond ingeschreven, blijkt uit meerdere bevindingen dat hij de feitelijke gebruiker van de woning was en dat hij op de hoogte was van het geldbedrag dat in de woning werd aangetroffen. Gelet op het vermoeden van witwassen en het ontbreken van enige verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag kan bewezen worden dat verdachte € 2.397.540,- heeft witgewassen.
Daarnaast kan ook bewezen worden dat verdachte de contante geldbedragen waarover wordt gesproken in de EncroChat -berichten voorhanden heeft gehad, overgedragen, verworven en de werkelijke herkomst en vindplaats van deze geldbedragen heeft verhuld. Uit de EncroChat -berichten blijkt dat de gebruiker van het account ‘ [account 1] ’ verschillende opdrachten uitgaf om geldbedragen klaar te zetten, op te halen of weg te brengen. Eén van de contacten aan wie [account 1] , vanaf mei 2020 de opdrachten gaf, was ‘ [account 2] ’. Uit het onderzoek blijkt, dat verdachte de gebruiker is van het account ‘ [account 2] ’. Dit volgt uit de observaties van het onderzoeksteam, de EncroChat -berichten tussen ‘ [account 1] ’ en ‘ [account 2] ’ en de tijdens de doorzoeking aangetroffen tokens die weer overeenkomen met de in de EncroChat -berichten genoemde tokens. Voor de geldbedragen, die in de transacties op Encrochat worden genoemd, in totaal € 5.356.810,-, geldt dat sprake is van meerdere witwastypologieën. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van cryptotelefoons en versluierd taalgebruik. Op basis van deze feiten en omstandigheden kan dan ook het vermoeden worden gerechtvaardigd dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op het vermoeden van witwassen en het ontbreken van enige verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 5.356.810,-. Gelet op de frequentie, de periode en de omvang van de geldbedragen, is, in de visie van het Openbaar Ministerie, ook sprake van gewoontewitwassen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende objectief bewijs waaruit blijkt dat het daadwerkelijk verdachte zou zijn geweest die het Encrochat -account ‘ [account 2] ’ (al eerder) gebruikte en op enige wijze verantwoordelijk zou zijn voor de genoemde transacties. Bovendien kan uit deze berichten niet worden afgeleid dat daadwerkelijk geldbedragen voorhanden zijn geweest dan wel anderszins zijn witgewassen. Ook de observaties en aangetroffen vermeende tokens kunnen hier niet het bewijs van leveren. Objectief bewijs dat verdachte linkt aan de andere bedragen dan het geld dat in beslag is genomen is niet voorhanden. Voor zover de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, meent de verdediging dat het beperkt moet worden tot het aangetroffen geldbedrag in de woning.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
Op 22 mei 2020 is de woning aan de [adres 1] geobserveerd door de politie. Het appartementengebouw beschikt over een ondergrondse parkeergarage, waar verbalisanten een Ford Focus met kenteken [kenteken] geparkeerd zien staan. Als de auto die dag de parkeergarage verlaat, en de verbalisanten deze auto kort daarop een stopteken geven, wordt verdachte als bestuurder geïdentificeerd. Bij de veiligheidsfouillering van verdachte wordt een sleutelbos met de sleutels van de [adres 1] aangetroffen. [4] Tijdens de doorzoeking van de woning op de [adres 1] op 22 mei 2020 wordt in drie big shoppertassen € 2.397.540,- aangetroffen, in gebundelde geldbiljetten van 500, 200, 100, 50, 20, 10 en 5 euro. [5] Aan de binnenzijde van één van de in de woning aangetroffen big-shopper tassen, wordt DNA van verdachte aangetroffen. [6] Daarnaast worden er in de woning een geldtelmachine, meerdere mobiele telefoons (waaronder een cryptotelefoon), meerdere (halve) € 5 biljetten en een Turks paspoort op naam van verdachte aangetroffen. [7] Tijdens insluitingsfouillering worden nog drie telefoons bij verdachte aangetroffen, waaronder een cryptotelefoon. [8] In de Ford Focus, waar verdachte als bestuurder in zat, wordt een factuur voor een matras aangetroffen op naam van verdachte die zou worden geleverd op de [adres 1] en een huurcontract waaruit blijkt dat verdachte zijn woning aan de [adres 5] verhuurde aan [persoon 1] . [9] De partner van aan [persoon 1] , [persoon 2] , heeft bevestigd dat zijn vrouw de woning op de [adres 5] huurde van verdachte. [10] Getuige [getuige] , eigenaar van de Ford Focus met kenteken [kenteken] , heeft verklaard dat verdachte zijn auto gebruikt. [11] Uit onderzoek naar de vermogenspositie van verdachte blijkt dat hij in de periode 2 januari 2019 tot en met 25 mei 2020 € 31.607,55 aan inkomsten ontving. [12]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte feitelijke gebruiker is van de woning aan de [adres 1] , dat hij wist van de geldbedragen die in de woning werden aangetroffen en dat hij gebruiker is van de Ford Focus.
Na deze tussenconclusie gaat de rechtbank in op de onderschepte Enrochat -berichten.
Uit onderschepte Encrochat -berichten kwam naar voren dat het Encrochat account [account 1] @ encrochat .com ( [account 1] ), gekoppeld aan het imeinummer [imeinummer] , een geldkoerier aanstuurde die in Encrochat gebruik maakte van het account [account 2] @ encrochat .com ( [account 2] ). Op 13 mei 2020 werd vervolgens een observatieactie gestart. [13]
Uit de observaties in combinatie met de Encrochat -berichten blijkt het volgende.
Op 13 mei 2020 wordt via EncroChat gesproken tussen ‘ [account 1] ’ en klant [klant 1] . Er wordt een geldbedrag van € 57.050 genoemd en er wordt een token (eindigend op [nummer 1] ) verstrekt vanuit ‘ [account 1] ’. Als plek voor de ontmoeting wordt door ‘ [account 1] ’ het adres ‘
[adres 2]’ voorgesteld. ‘ [account 1] ’ laat vervolgens weten: ‘
he will b there around 3 pm to 3:30 if ok’. Tegelijkertijd stuurt ‘ [account 1] ’ een bericht aan ‘ [account 2] ’ dat er een ‘
man komt tussen 15.00-15.30’. ‘ [account 2] ’ laat daarop weten dat dit in orde is. [14] Uit de observatie blijkt dat om 15.30 uur de Ford Focus met daarin verdachte stopt ter hoogte van de [adres 2] en dat een onbekend persoon richting de auto van verdachte loopt. Waargenomen is, dat deze persoon een korte tijd later terug komt met een gekleurd plastic tasje dat lijkt op een Albert Heijn tas. Vervolgens stapt deze persoon in zijn auto en rijdt vrijwel gelijktijdig met verdachte om 15.32 uur weer weg. [15] Om 15.36 uur laat ‘ [account 2] ’ aan ‘ [account 1] ’ weten dat hij het geld al heeft. [16] Tijdens de doorzoeking van 22 mei 2020 in de woning van [verdachte] is een € 5 bankbiljet met daarop het identieke tokennummer (eindigend op [nummer 1] ) aangetroffen. [17]
Op 13 mei 2020 wordt via EncroChat gesproken tussen ‘ [account 1] ’ en klant [klant 2] . Uit de gesprekken blijkt, dat eerder die dag, door de klant € 1.190.000 naar ‘ [account 1] ’ is gebracht. [klant 2] zou nog € 250.000 willen brengen, om er € 1.450.000 van te maken. Er wordt een token (eindigend op [nummer 2] ) verstrekt vanuit ‘ [account 1] ’. Om 16.38 uur laat [klant 2] weten dat de aankomsttijd 17.00 uur zal zijn. Daarop laat ‘ [account 1] ’ aan ‘ [account 2] ’ weten dat ‘hij’ er met 20 minuten is. Om 17.09 uur wordt door ‘ [account 1] ’ tegen ‘ [account 2] ’ gezegd dat hij op de ‘ [adres 3] ’ moet zijn. [18] Uit observaties blijkt dat verdachte om 17.00 uur arriveert in de Ford Focus bij de [adres 3] , waarna er een grote man uit een Kia stapt die plaatsneemt op de bijrijdersstoel van de Ford Focus. [19] Om 17.09 uur laat ‘ [account 2] ’ aan ‘ [account 1] ’ weten dat hij het geldbedrag al heeft. [20] Het observatieteam ziet om 17.13 uur verdachte de [adres 3] verlaten. [21]
Op 13 mei 2020 is via EncroChat gesproken tussen ‘ [account 1] ’ en klant [klant 2] . Er is een geldbedrag van € 1.000.000 genoemd en er is een token (eindigend op [nummer 3] ) verstrekt vanuit ‘ [account 1] ’, met daarbij de mededeling dat ‘ [account 2] ’ deze token gaat ontvangen ‘
rond 18.00’ uur. [klant 2] laat weten dat er iemand namens hem zal zijn rond die tijd en dat diegene in een Smart zou rijden. [22] Het observatieteam ziet om 18.15 uur dat verdachte met de Ford Focus de parkeergarage uitrijdt en dat hij op de [adres 4] de auto parkeert. De twee auto’s rijden samen naar de [adres 3] waar een overdracht plaatsvindt. [23] Tijdens de doorzoeking van de woning op de [adres 1] is een € 5 bankbiljet met daarop het identieke tokennummer (eindigend op [nummer 3] ) aangetroffen. [24]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat op 13 mei 2020 drie geldtransacties hebben plaatsgevonden en dat verdachte de gebruiker is van Encrochat -account ‘ [account 2] ’.
Uit de onderschepte EncroChat berichten blijkt dat ‘ [account 1] ’ – naast de geobserveerde transacties op 13 mei 2020 – nog meer transacties liet uitvoeren door ‘ [account 2] ’ in de periode 5 mei 2020 tot en met 21 mei 2020. [25] Tijdens de doorzoeking van de woning op de [adres 1] en in de Ford Focus zijn meerdere bankbiljetten van € 5 aangetroffen. [26] De serienummers van elf van de (halve) € 5 biljetten komen overeen met de in de EncroChat in berichten van ‘ [account 1] ’ genoemde nummers. Daarnaast is in de Encrochat -berichten vaak bevestigd dat de geldbedragen zijn afgeleverd of opgehaald en in sommige Encrochat -berichten zijn ook foto’s van de stapels geldbiljetten verstuurd. [27] Verder blijkt uit een observatie van de parkeergarage van de [adres 1] in de periode 15 tot en met 22 mei 2020 dat de bestuurder van de Ford Focus veelvuldig de parkeergarage in en uit reed en vanuit deze auto regelmatig (zware) tassen naar het appartement tilde. [28] De volgende transacties worden genoemd in de Encrochatberichten [29] :
Datum
Transactie-bedrag
Token
Relatie
Token gevonden
Observatie
5-mei-20
253.230,00
[token 1]
[klant 3]
Ja
5-mei-20
149.000,00
[klant 4]
5-mei-20
54.000,00
[token 2]
[klant 5]
Ja
5-mei-20
60.000,00
[token 3]
[klant 6]
Ja
5-mei-20
14.120,00
[token 4]
[klant 7]
Ja
11-mei-20
117.000,00
[token 5]
[klant 8]
Ja
11-mei-20
1.000.000,00
[token 6]
[klant 9]
11-mei-20
250.000,00
[token 7]
[klant 9]
12-mei-20
384.630,00
[token 8]
[klant 10]
Ja
13-mei-20
51.960,00
[token 9]
[klant 8]
Ja
13-mei-20
57.050,00
[token 10]
[klant 1]
Ja
Ja
13-mei-20
1.450.000,00
[token 11]
[klant 2]
Ja
13-mei-20
1.000.000,00
[token 12]
[klant 2]
Ja
Ja
17-mei-20
150.000,00
[token 13]
[klant 1]
Ja
20-mei-20
249.630,00
[token 14]
[klant 1]
Ja
21-mei-20
116.190,00
[token 15]
[klant 11]
Totaal
5.356.810,00
Volgende tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast, dat de hiervoor genoemde Encrochat transacties – met een totaalbedrag van € 5.356.810,00 – daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat verdachte deze transacties heeft uitgevoerd. Deze vaststelling volgt op het aantreffen van de in de chatberichten vermelde tokens in de woning op de [adres 1] , de observaties van de verdachte op de in de chats genoemde locaties en tijdstippen, en de bevestiging door [account 2] in de chatberichten dat geldbedragen zijn afgeleverd of opgehaald.
Bewijsoverwegingen
Toetsingskader bij witwassen
Omdat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen het geld en een bepaald misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
- Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit kunnen bijvoorbeeld witwastypologieën zijn.
- Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
- Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
Tijdens de doorzoeking van het verblijfsadres van verdachte op de [adres 1] is € 2.397.540,00 – bestaande uit 500, 200 en 100 euro biljetten en kleine coupures, bijeengehouden door elastiekjes – in bigshopper tassen aangetroffen. Dergelijke grote bedragen in contanten zijn ongebruikelijk in het reguliere betalingsverkeer. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta. Ook de wijze waarop de omvangrijke hoeveelheid bankbiljetten werden bewaard is ongebruikelijk. Uit onderzoek naar de vermogenspositie van verdachte blijkt bovendien dat hij niet beschikte over een (legaal) inkomen, dat een dergelijk hoog bedrag aan contant geld kan verklaren. Verder blijkt uit de Encrochat -berichten, dat verdachte – in de korte termijn van 2,5 week – in totaal € 5.356.810,- heeft ontvangen, voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft overgedragen, terwijl hij niets heeft verklaard over de herkomst van het geld, zijn opdrachtgever(s) en de ontvangers van de geldbedragen. Daarbij werden (grote) contante geldbedragen – in ieder geval op 13 mei 2020 – in een plastic tas, op de openbare weg, overhandigd. Bij de transacties is gebruik gemaakt van tokens ((halve) € 5 biljetten). Ook was verdachte in het bezit van een ‘PGP-telefoon’. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons veelvuldig in het criminele milieu worden gebruikt. Verder blijkt dat in versluierd taalgebruik met elkaar is gesproken over de geldtransacties. De rechtbank is van oordeel dat al deze omstandigheden tezamen voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
De woning op de [adres 1] lijkt een ‘stash-house’ te zijn geweest waar geld werd bewaard. Het lijkt erop dat het aangetroffen geld in de woning afkomstig is van de genoemde transacties uit de Encrochat -berichten. De rechtbank kan echter niet vaststellen welk bedrag van welke transactie afkomstig is. Omdat niet kan worden uitgesloten dat het aangetroffen geld in de woning (grotendeels) afkomstig is van de genoemde Encrochat -transacties, gaat de rechtbank uit van een totaalbedrag van € 5.356.810,-.
Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Nu er, zoals hiervoor is overwogen, een vermoeden van witwassen is én verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de manier waarop de communicatie over de geldbedragen verliep en de manier waarop verdachte het geld kreeg of afgaf, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de bedragen van enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank gaat ervan uit, dat verdachte het aangetroffen geldbedrag in de woning en de in de genoemde bedragen in de Encrochat -berichten onder zich heeft gehad als geldkoerier van ondergrondse bankiers. Met name het gebruik van tokens – (halve) € 5 biljetten – en het onderschepte telefoonverkeer uit de Encrochat -berichten wijzen daarop. Op basis van de Encrochat -berichten en de observaties kan eveneens bewezen worden dat sprake is geweest van medeplegen. ‘ [account 1] ’ ontving en/of verstuurde geldbedragen van/aan anderen en hij stuurde verdachte op pad om deze geldbedragen op te halen of af te leveren bij een ander. Dit maakt dat sprake is van een substantiële bijdrage van verdachte aan de transacties. Uit de Encrochat -berichten blijkt ook dat er een zodanig verband was tussen het witwassen van de verschillende geldbedragen, dat niet meer kan worden gesproken over het bij herhaling begaan van het delict witwassen, maar dat sprake was van gewoontewitwassen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen van in totaal € 5.356.810,-.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.3 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 5 mei 2020 tot en met 22 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, immers heeft hij, verdachte en zijn mededaders, van voorwerpen, te weten gelbedragen van in totaal 5.356.810 euro, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op genoemde geldbedragen waren, en hebben hij, verdachte en zijn mededaders voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 5.356.810 euro, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 30.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 185 dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen geldboete naast een gevangenisstraf op te leggen. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en soortgelijke uitspraken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich – in een heel kort tijdsbestek – schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal € 5.356.810,-. Dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben. Verder wordt door het witwassen van crimineel vermogen van deze omvang de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast, wat een bedreiging vormt voor de samenleving. Uit het dossier lijkt het beeld naar voren te komen dat verdachte onderdeel uitmaakt van een professioneel netwerk van ondergrondse bankiers.
Tevens is gekeken naar het strafblad van verdachte van 19 maart 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten en naar soortgelijke uitspraken. Bij het oriëntatiepunt voor fraude (waar het delict witwassen onder valt) met een bedrag van meer dan € 1 miljoen geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden en hoger.
Alles afwegende komt de rechtbank uit op de volgende straf. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om aan verdachte – naast een gevangenisstraf – ook nog een geldboete op te leggen.

10.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld in beslaglijst in bijlage II.
VerbeurdverklaringDe geldbedragen onder nummer 1 (€ 2.394.840,-) en 24 (€ 2.500,-) behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze geldbedragen het bewezen geachte is begaan, worden deze geldbedragen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van het voorwerp onder nummer 2 (AH big shopper) het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer nadat de zaak onherroepelijk is geworden.
Nu met behulp van al de voorwerpen onder nummer 3 tot en met 23 het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Voorwerp 1, zijnde een geldbedrag van € 2.394.840,-, vallende onder goednummer 5921492;
  • Voorwerp 24, zijnde een geldbedrag van € 2.500,-, vallende onder goednummer 5921496-530.
Verklaart onttrokken aan het verkeer, na onherroepelijk worden van dit vonnis:
  • Voorwerp 2, zijnde een AH big shopper tas, vallende onder goednummer 5921765;
  • Voorwerp 3, zijnde een zak met gekleurde elastiekjes, vallende onder goednummer 5921690;
  • Voorwerp 4, zijnde een blauwe tas met twee hengsels afgeknipt van AH big shopper, vallende onder goednummer 5921687;
  • Voorwerp 5, zijnde gekleurd elastiekje vanaf bundels geld, vallende onder goednummer 5921693;
  • Voorwerp 6, zijnde een AH big shopper met afgeknipte hengsels, vallende onder goednummer 5921695;
  • Voorwerp 7, zijnde een oranje Blokker tas, vallende onder goednummer 5921699;
  • Voorwerp 8, zijnde een blauwe AH boodschappentas, vallende onder goednummer 5921702;
  • Voorwerp 9, zijnde een groene Tip De Bruin tas, vallende onder goednummer 5921729;
  • Voorwerp 10, zijnde een zwarte Kappa rugzak, vallende onder goednummer 5921737;
  • Voorwerp 11, zijnde een Action big shopper tas, vallende onder goednummer 5921737;
  • Voorwerp 12, zijnde een groene Plus big shopper tas, vallende onder goednummer 5921738;
  • Voorwerp 13, zijnde een blauw AH big shopper tas, vallende onder goednummer 5921739;
  • Voorwerp 14, zijnde twee afgeknipte hengsels van een groene plus tas, vallende onder goednummer 5921745;
  • Voorwerp 15, zijnde twee rode Kruidvat boodschappentassen, vallende onder goednummer 5921741;
  • Voorwerp 16, zijnde twee afgeknipte hengsels van een AH big shopper, vallende onder goednummer 5921747;
  • Voorwerp 17, zijnde twee afgeknipte hengsels van een Action big shopper, vallende onder goednummer 5921748;
  • Voorwerp 18, zijnde een zak elastiekjes van bundels geldbiljetten, vallende onder goednummer 5921751;
  • Voorwerp 19, zijnde een grijze vuilniszak, vallende onder goednummer 5921766;
  • Voorwerp 20, zijnde twee afgeknipte hengsels van een AH big shopper, vallende onder goednummer 5921767;
  • Voorwerp 21, zijnde een zak elastiekjes van bundels geldbiljetten, vallende onder goednummer 5921768;
  • Voorwerp 22, zijnde een kladblok, vallende onder goednummer 5924838;
  • Voorwerp 23, zijnde een sealbag, vallende onder goednummer 5924845.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M. Smit en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2021.
[(...)]

Voetnoten

2.A, B, D & C and Regina [2021] EWCA Crim., Case No: 202100094 B1, 202100110 B1, 202100112 B1, 202100113 B1.
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.ZD05-001.
5.ZD05-002 e.v. en ZD05-013 e.v.
6.ZD08-072 e.v.
7.ZD05-002 e.v.
8.ZD05-011.
9.ZD05-021 e.v.
10.ZD05-039 e.v.
11.ZD03-001 e.v.
12.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126nd lid.
13.ZD05-047 e.v.
14.ZD05-434 e.v.
15.ZD05-049 e.v.
16.ZD05-439.
17.ZD05-308 e.v.
18.ZD05-437 e.v.
19.ZD05-049 e.v.
20.ZD05-407 e.v.
21.ZD05-049 e.v.
22.ZD05-044 e.v.
23.ZD05-049 e.v.
24.ZD05-308 e.v.
25.ZD05-407 e.v. en ZD05-643 e.v.
26.ZD05-146 e.v., ZD05-308 e.v. en ZD05-323 e.v.
27.ZD05-407 e.v.
28.ZD05-047 e.v.
29.ZD05-407 e.v. en ZD05-643 e.v.