ECLI:NL:RBAMS:2021:1993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
AMS 19/6226
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weren van snorfietsers in Amsterdamse parken en de juridische toetsing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam geoordeeld over het besluit van de gemeente Amsterdam om snorfietsers te weren uit het Noorderpark, het Vliegenbos, het Baanakkerspad en het Vikingpad. Dit besluit, genomen op 1 oktober 2018, houdt in dat bij de ingangen van deze gebieden verkeersborden worden geplaatst die aangeven dat fietsen is toegestaan, maar snorfietsers verboden zijn. De eiseres, de vereniging Fietsersbond, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college van burgemeester en wethouders heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 6 april 2021 de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente een ruime beoordelingsruimte heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat het niet noodzakelijk is om de absolute noodzaak van het besluit aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende heeft gemotiveerd dat de belangen van verkeersveiligheid en bescherming van weggebruikers gediend zijn met het besluit om snorfietsers te weren. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onredelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nadelige gevolgen voor de eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met het verkeersbesluit worden gediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de Fietsersbond ongegrond verklaard, waarmee het verkeersbesluit van de gemeente Amsterdam gerechtvaardigd is bevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de vereniging Fietsersbond,te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: J.P. Nepveu en N. Bot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.O. Vos en L. Duin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2018 (het verkeersbesluit), gepubliceerd in de Staatscourant van 5 oktober 2018 [1] , heeft verweerder door het plaatsen van verkeersborden conform model G7 (Zone) van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) inclusief de onderborden: a) "fietsen is toegestaan" b) "snorfietsers verboden” (op gele achtergrond) vastgesteld dat snorfietsers geweerd worden in het Noorderpark, in het Vliegenbos, op het Baanakkerspad en het Vikingpad (gedeelte Kadoelerbreek).
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Met het verkeersbesluit heeft verweerder besloten om snorfietsers te weren in het Noorderpark, het Vliegenbos, het Baanakkerspad en het Vikingpad (gedeelte Kadoelerbreek) te Amsterdam (hierna: de parken) door bij de ingangen G7 borden (voetgangerszone) te plaatsen met als onderborden ‘fietsen is toegestaan’ en in geel ‘snorfietsers verboden’. Met het verkeersbesluit is het gebied in zijn geheel als voetgangerszone aangemerkt waar tevens gefietst mag worden, maar snorfietsers zijn verboden.
2. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het weren van snorfietsers ook kan met de borden G11 of G13 (fietspaden). Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het gaat in deze zaak om de volgende borden, bijlage 1 Verkeersborden bij de RVV 1990:
Beoordeling door de rechtbank
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd en onderbouwd waarom het verkeersbesluit is genomen?
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsruimte heeft. De absolute noodzaak van het verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet (Wvw), worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen (zie de bijlage voor het wettelijk kader). [3]
4.2.
De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de motivering in het bestreden besluit nader toegelicht, inhoudende dat de belangen die worden gediend met het verkeersbesluit zijn gelegen in het verzekeren van de verkeersveiligheid en de bescherming van de weggebruikers (zowel van de voetgangers als de fietsers). De reden dat is gekozen voor de borden G7 (voetgangerszone) is gelegen in het feit dat de parken voornamelijk zijn bedoeld als verblijfsgebied of recreatiegebied. De fietsers zullen zich (dan meer) te gast voelen in de parken. In het Westerpark, Vondelpark, Rembrandtpark en Sloterpark is dit regime reeds toegepast. Ook landelijk is een vergelijkbaar regime voor verblijfsgebieden en parken gehanteerd. Zowel de gemotoriseerde als de elektrische snorfiets kan met dit regime worden geweerd, aldus verweerder.
4.4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van eiseres om een andere manier te vinden om snorfietsen te weren uit de parken in Noord dan door het instellen van voetgangersgebieden. Sinds het besluit "Snorfietsen naar de rijbaan met helmplicht” met het bord G11 met onderbord “Snorfietsen niet toegestaan” is dat het geëigende middel. Ook zou het bord G13 een optie zijn. De intentie is om snorfietsers te weren van de fietspaden en dat fietsers dus veilig en ongehinderd kunnen fietsen, niet om de onveiligheid en hinder door snorfietsers in te wisselen voor onveiligheid en hinder door voetgangers.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat met het nemen van het verkeersbesluit de belangen die worden genoemd in artikel 2 van het Wvw zijn gediend, namelijk het verzekeren van de verkeersveiligheid en het beschermen van weggebruikers (voetgangers en fietsers). Dat verweerder voorts niet heeft gekozen voor het plaatsen van respectievelijk de borden G11 of G13, valt binnen de beoordelingsruimte van verweerder en heeft verweerder voldoende gemotiveerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het Amsterdamse verkeersbesluit dat snorfietsen van het verplichte fietspad naar de rijbaan moeten (bord G11 met onderbord) niet geschikt is voor een park, omdat een park een voetgangers- en recreatiefunctie heeft. Ook in andere parken in Amsterdam is gekozen voor de invoering van een voetgangerszone waar ook mag worden gefietst. Op deze manier worden snorfietsers geweerd uit de parken. Dat verweerder voorts niet heeft gekozen voor het plaatsen van het bord G13, valt eveneens binnen de beoordelingsruimte van verweerder en heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd. Immers, met het bord G13 mogen voetgangers ook lopen op het fietspad bij gebrek aan een voetpad. Daar komt bij dat er dan geen wettelijke grondslag is om te handhaven op elektrische snorfietsers en dus kunnen niet alle snorfietsers worden geweerd.
4.6.
Daarbij benadrukt de rechtbank dat de noodzaak van het verkeersbesluit niet hoeft te worden aangetoond. Dat er mogelijk een goed alternatief zou zijn, de bebording in het Beatrixpark zoals eiseres ter zitting als voorbeeld heeft gegeven, betekent niet dat dit verkeersbesluit niet genomen kan worden.
Heeft verweerder een juiste belangenafweging gemaakt?
5.1.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verweerder alle belangen heeft meegenomen en in redelijkheid kon besluiten dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen.
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van het langzame verkeer, met name de voetgangers en hun veiligheid, zwaarder wegen dan het belang van snorfietsers daar waar er voor snorfietsers alternatieve routes voorhanden zijn. Ook is het belang van de fietser voldoende meegewogen. Omdat het aandeel van de fiets van, naar en in de stad sinds 2005 met 11% is toegenomen, heeft verweerder de fietser blijvend willen faciliteren, ook in de parken in stadsdeel Noord, waarbij volgens verweerder voldoende rekening is gehouden met de belangen van de fietser. Weliswaar zijn de paden die overduidelijk als fietspad zijn ingericht, nu voetgangerszone geworden waar fietsen is toegestaan, er zijn echter geen aanwijzingen dat de fietspaden die nu zijn ingericht als fietspad niet zouden functioneren. Ook zal de inrichting van het betreffende gebied niet veranderen. Fietsers en voetgangers dienen met elkaar rekening te houden. Echt "doortrappen" kan wellicht niet altijd, maar in een park dient per definitie rekening te worden gehouden met voetgangers in verband met de recreatieve functie ervan.
5.3.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de belangen tussen fietsers en voetgangers niet heeft afgewogen. Volgens het Beleidskader Verkeersnetten staat op een Plusnet Fietsroute de fietser centraal en mag deze weinig hinder hebben van overige verkeersdeelnemers. Fietspaden zijn ten onrechte veranderd in voetpaden, terwijl de fietspaden overduidelijk zijn ingericht als fietspad. Plusnet Fietspaden betekent volgens gemeentelijk beleid dat deze bij voorkeur vrijliggend zijn en uitgevoerd in rood asfalt. Vrijliggend betekent: vrij van andere verkeersstromen. In de vier parken in Noord is dit op diverse plekken ook zo vorm gegeven: er loopt een vrijliggend, geasfalteerd fietspad met daarnaast een voetpad (grijs asfalt of grijze tegels). Het beborden van deze Plusnet Fietspaden met een bord “voetgangerszone, fietsers toegestaan” is dan heel verwarrend en helpt de verkeersveiligheid niet. Ook loopt door sommige parken een autoroute of metroroute, deze krijgen ten onrechte wel ruim baan, maar de fietsers niet, aldus eiseres.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet onredelijk is. Verweerder is in het bestreden besluit nader ingegaan op de belangen van de fietser, naast de belangen van voetgangers en snorfietsers. Verweerder heeft ervoor gekozen om in de parken in stadsdeel Noord een voetgangerszone te maken waar fietsers zijn toegestaan en dus niet gekozen voor de omgekeerde variant: fietspaden waar ook voetgangers zijn toegestaan. Bij deze keuze was van belang dat fietsers zich dan meer te gast voelen in de parken. In het park ligt de prioriteit bij voetgangers en recreanten, omdat het park een verblijfs- en recreatiefunctie heeft. In dat kader heeft verweerder gemotiveerd dat de voorkeur uitgaat naar een voetgangersgebied zodat slechts één soort bord hoeft te worden geplaatst bij de ingangen, met als strekking: voetgangerszone waar fietsen is toegestaan, en niet dat op elk kruispunt borden moeten worden geplaatst om de verkeerssituatie te duiden. Verder geldt dat in de praktijk fietsers en voetgangers zich scheiden, omdat de roze geasfalteerde fietspaden blijven bestaan, met daaraan parallel lopend de grijze voetpaden. De rechtbank overweegt dat het weliswaar wat extra zorgvuldigheid van de fietsers vraagt tegenover de voetgangers, echter acht de rechtbank deze belangenafweging niet onredelijk, temeer nu naast het Plusnet fiets ook een Plusnet voetganger door de parken loopt.
5.5.
Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de mogelijk nadelige gevolgen die eiseres ondervindt van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, namelijk het weren van snorfietsers uit het park. Verweerder heeft, gelet op het met het verkeersbesluit gediende doelen, voldoende gewaarborgd dat eiseres niet onevenredig door het verkeersbesluit wordt getroffen. Verweerder heeft dus in redelijkheid tot dit verkeersbesluit kunnen komen.
Conclusie
6.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het verkeersbesluit gerechtvaardigd is.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 21 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Voetnoten

1.Staatscourant 2018, nr. 55617, 5 oktober 2018
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:152, 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431 en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1861.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4475.