ECLI:NL:RBAMS:2021:1915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6386
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn wegens ziekte

In deze zaak heeft eiseres, een inburgeringsplichtige, verzocht om verlenging van haar inburgeringstermijn vanwege ziekte. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij eiseres in beroep ging tegen de afwijzing van haar verzoek door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister had eerder, op 19 december 2019, het verzoek om verlenging afgewezen en dit besluit werd in een later bestreden besluit op 22 oktober 2019 gehandhaafd. Eiseres stelde dat zij door haar medische klachten niet in staat was om onderwijs te volgen, wat een voorwaarde is voor het behalen van de inburgeringseisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische adviezen van Argonaut, die door de minister zijn ingeroepen, zorgvuldig en inzichtelijk waren. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de inhoud van deze adviezen. Eiseres had medische stukken ingediend, maar de rechtbank vond dat deze niet voldoende onderbouwden dat zij gedurende de inburgeringstermijn niet in staat was om onderwijs te volgen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen medische redenen waren voor de verlenging van de inburgeringstermijn. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, maar de rechtbank oordeelde dat de beleidsregel voor verlenging van de inburgeringstermijn voldoende ruimte biedt voor maatwerk. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees zij de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6386

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken te beoordelen. Verweerder heeft op 21 januari 2021 hieraan voldaan en eiseres heeft vervolgens op 3 maart 2021 gereageerd. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten met instemming van partijen.

Overwegingen

Wat ging er vooraf aan deze procedure?

1. Eiseres heeft verzocht om verlenging van de inburgeringstermijn wegens ziekte. Zij stelt in de periode van de inburgeringsplicht niet in staat te zijn geweest om onderwijs te volgen. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een formulier machtiging voor opvragen medische gezondheidsgegevens ingezonden waarop is ingevuld dat zij in de periode van 26 maart 2018 tot 31 december 2018 ziek was vanwege rugklachten en in de periode van
13 september 2017 tot 31 december 2018 vanwege psychische klachten (depressiviteit en angsten).
2. De medische gegevens zijn, op verzoek van verweerder, onderzocht door arts
[naam 1] van Argonaut. Op 7 december 2018 heeft zij een adviesrapportage ten behoeve van verlenging van de inburgeringsperiode uitgebracht, waarin zij concludeert dat de klachten van eiseres niet van dien aard zijn dat het volgen van onderwijs werd belemmerd. De arts concludeert dan ook dat geen medische redenen bestaan voor verlenging van de inburgeringsperiode.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft verweerder opnieuw een adviesrapportage (hierna: het medisch advies) opgevraagd. Op
19 juli 2019 heeft [naam 2] , verzekeringsarts, dit medisch advies uitgebracht namens Argonaut. Daarin is opnieuw geconcludeerd dat geen medische reden bestaat voor verlenging van de inburgeringsperiode. De door de arts bestudeerde stukken geven opnieuw geen aanleiding voor de conclusie dat de medische klachten van eiseres maken dat zij geen onderwijs kon volgen voor drie aaneengesloten maanden.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van eiseres’ verzoek gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het medisch advies ten grondslag gelegd. Uit dit medisch advies is niet gebleken dat eiseres gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden niet in staat is geweest om onderwijs te volgen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen twijfel over de juistheid van het medisch advies bestaat. Eiseres’ schrijven van 18 oktober 2019 maakt dat volgens verweerder niet anders omdat de bijgevoegde verklaring, waaruit blijkt dat eiseres op de wachtlijst staat voor psychische hulp, niet ziet op behandeling gedurende de inburgeringstermijn.
5. Op de zitting van 24 november 2020 is het onderzoek geschorst omdat bleek dat de door eiseres in beroep ingediende medische stukken (de verklaring van GZ-psycholoog [naam 3] van 5 november 2020 en de e-mail van orthopedagoog [naam 4] van 19 november 2020) niet waren voorgelegd aan Argonaut. Bij brief van 21 januari 2021 heeft verweerder een adviesrapportage van [naam 2] , gedateerd van 15 januari 2021, overgelegd. In deze adviesrapportage komt naar voren dat de e-mail van [naam 4] geen nieuwe informatie oplevert over de gezondheidstoestand van eiseres, omdat [naam 4] niet is betrokken als deskundig en bevoegd persoon ten aanzien van eiseres, maar als ondersteuner bij de opvoeding van de dochter van eiseres. Ten aanzien van de verklaring van GZ-psycholoog [naam 3] stelt [naam 2] zich op het standpunt dat op grond van deze informatie niet gesteld kan worden dat de toestand van eiseres zodanig slecht was dat zij geen onderwijs kon volgen. Hiervoor mist de feitelijke informatie. Daarbij komt dat eiseres in staat werd geacht om de wachttijd tot een behandeling voor drie maanden lang te overbruggen. Omdat dit verder buiten de inburgeringsperiode valt, wordt nader onderzoek over de toestand van eiseres vanaf september 2019 niet van toegevoegde waarde geacht, aldus [naam 2] .
Beoordeling rechtbank
6.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is en niet aan de norm van deugdelijk medisch advies voldoet. Eiseres kan zich evenmin vinden in de laatste adviesrapportage van Argonaut van 15 januari 2021. Zij voert aan dat de diagnose van de behandeld psychiater zich, in tegenstelling tot wat [naam 2] stelt, niet beperkt tot de gezondheidstoestand van eiseres in het jaar 2019. De diagnose ziet namelijk op trauma’s en stoornissen die al jaren bij eiseres aanwezig zijn, ook in de periode van inburgeren.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de medische adviezen van Argonaut kunnen worden aangemerkt als deskundigenadviezen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dat betekent dat er bijvoorbeeld geen tegenstrijdigheden in het advies mogen staan en dat de conclusies die in het advies zijn getrokken logisch volgen op wat er daarvoor is vastgesteld. Het is aan eiseres om met argumenten aan te geven waarom de inhoud van het advies onjuist is of waarom er iets anders mee mis is. Eiseres kan bijvoorbeeld met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten. Met stukken van behandelaars kan zij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud ervan.
6.3
De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van de medische adviezen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante informatie, zowel de verklaringen van de behandelaars in beroep als in bezwaar, heeft voorgelegd aan Argonaut. Er bestaan geen aanwijzingen dat de adviezen vanuit Argonaut niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zouden zijn. De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat Argonaut niet specifiek deskundig is, onder verwijzing naar de ‘Richtlijn medisch-specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband’ niet. Deze stelling is immers op geen enkele wijze onderbouwd.
6.4
Verder overweegt de rechtbank dat uit de stukken van de behandelend psychiater/psychotherapeut [naam 3] niet volgt dat de diagnose met betrekking tot eiseres ook ziet op de periode van inburgeren. [naam 2] heeft terecht opgemerkt dat in de verklaring van [naam 3] enkel gesproken wordt over de gezondheidstoestand van eiseres in 2019 en dat daaruit niet blijkt dat eiseres ook in de periode van inburgering dusdanig last had van deze klachten dat zij voor drie aaneengesloten maanden niet in staat was om onderwijs te volgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de medische adviezen van Argonaut deugdelijk zijn en om die reden mocht verweerder deze adviezen ten grondslag leggen aan de afwijzing van het verzoek van eiseres om verlenging van haar inburgeringstermijn.
6.5
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
7.1
Eiseres beroept zich verder op het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag Handicap), omdat haar trauma moet worden aangemerkt als een handicap. De rechtbank begrijpt deze grond van eiseres als volgt. Uit artikel 2 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt (de Beleidsregel) volgt dat de inburgeringstermijn verlengd kan worden bij langdurige ziekte waardoor de vreemdeling geen onderwijs kon volgen voor ten minste drie aaneengesloten maanden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze beleidsregel het beroep op medische omstandigheden teveel beperkt. Deze beperking is daarom in strijd met artikel 1 van het VN-verdrag Handicap.
7.2
Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat artikel 2 van de Beleidsregel niet in strijd is met het VN-verdrag Handicap. Deze regel geeft namelijk voldoende ruimte voor maatwerk in het individuele geval bij een beroep op medische omstandigheden. Dat verweerder in het geval van eiseres onvoldoende reden zag om op grond van haar medische omstandigheden de inburgeringstermijn te verlengen, maakt niet dat deze beleidsregel in strijd is met artikel 1 van het VN-verdrag Handicap.
8. Eiseres doet ook een beroep op artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte. In dit artikel staat dat het verbod van onderscheid mede inhoudt dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd welke juridische consequenties moeten worden verbonden aan deze grond.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres dat het beleid van verweerder in strijd zou zijn met artikel 34 van de Kwalificatierichtlijn [2] , evenmin doel treft. In het beleid is immers voldoende rekening gehouden met de omstandigheden en specifieke behoeften van langdurig zieke personen. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen overwogen onder 7.2.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wet inburgering

Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2 De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3 Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.

Besluit inburgering

Artikel 2.12
1. Een aanvraag tot verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijnen, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van die termijn. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
2 In bijzondere gevallen die de inburgeringsplichtige betreffen, kan Onze Minister ambtshalve besluiten tot verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijnen, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, van de wet. De beschikking wordt niet eerder gegeven dan zes maanden voor het verstrijken van die termijn.
3 In de beschikking wordt de duur van de verlenging vermeld.
4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlenging van de termijn.

Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt

Artikel 2. Langdurige ziekte
Bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige, zijn partner of gezinslid in de eerste graad van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de termijn van het participatieverklaringstraject of de termijn voor de overige onderdelen van het inburgeringsexamen verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij, en verstrekt een gerichte medische machtiging aan, DUO. Op deze machtiging geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk doel DUO wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist informatie op te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een door DUO aangewezen medisch adviseur.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:516.
2.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.