ECLI:NL:RBAMS:2021:1891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/752093-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en nationale identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, heeft geen Nederlandse nationaliteit en er is geen bewijs van duurzaam verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon zich kan beroepen op een weigeringsgrond omdat hij een Nederlandse verblijfsvergunning heeft en in Nederland woont en werkt. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, aangezien er geen bewijs is van duurzaam verblijf. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en dat er geen bewijs is van rechtmatig verblijf gedurende vijf jaar, waardoor het beroep op de weigeringsgrond faalt.

Daarnaast werd de vraag van detentieomstandigheden in Frankrijk besproken. De raadsman stelde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Franse detentiecentra, met name in Nîmes. De officier van justitie stelde echter dat de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden geplaatst. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze garantie, de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752093-20
RK nummer: 20/6038
Datum uitspraak: 25 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2020 door
procureur de la République Tribunal de Grande Instance de Pontoise(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1984],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2021. Het verhoor heeft door middel van een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgereikt op 19 november 2020 door de rechter-commissaris bij de rechtbank van Pontoise, referentienummer 18346000305.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbaar feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zich kan beroepen op de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft een Nederlandse verblijfsvergunning
.Hij woont en werkt in Nederland, heeft hier een partner en verblijfsrecht. Overlevering kan daarom slechts plaatsvinden nadat de Franse autoriteiten een terugkeergarantie hebben verstrekt, aldus de raadsman.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een terugkeergarantie alleen aan de orde komt als de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, hetgeen in zijn geval niet zo is. De officier van justitie heeft er namelijk op gewezen dat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijf in Nederland heeft opgebouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de opgeëiste persoon niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit. In dat geval is van belang of de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Van belang daarbij is de vraag of hij als Unieburger een duurzaam verblijf heeft opgebouwd. Dit is het geval wanneer sprake is van een rechtmatig verblijf in Nederland gedurende een periode ten minste vijf jaren, terug te rekenen vanaf de dag waarop de rechtbank uitspraak doet in de overleveringsprocedure. Van zodanig rechtmatig verblijf is de rechtbank niet gebleken, zodat het beroep op deze weigeringsgrond faalt.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering volgens haar aan de Franse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek naar de feiten is gestart in Frankrijk;
- de verdovende middelen zijn in Frankrijk in beslag genomen;
- het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
- de vervolging van medeverdachten vindt plaats in Frankrijk.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat niet duidelijk is waar de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk zal worden gedetineerd. Hij heeft erop gewezen dat deze rechtbank in het verleden de beslissing over overlevering veelvuldig heeft uitgesteld ten behoeve van aanvullende informatie van de Franse autoriteiten betreffende Franse detentiecentra. Een en ander omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in bepaalde detentie-instellingen in Frankrijk zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Dit betrof ook detentiecentra in de omgeving van Parijs waar de opgeëiste persoon volgens de officier van justitie waarschijnlijk zal worden gedetineerd. De raadsman heeft geconcludeerd dat de overlevering dient te worden geweigerd, dan wel de beslissing daarover moet worden uitgesteld in afwachting van nadere informatie.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon na overlevering waarschijnlijk zal worden gedetineerd in de omgeving van Parijs. De Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat hij niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank op 5 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:421, heeft zij geconcludeerd dat die garantie voldoende is dat de opgeëiste persoon na overlevering niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest te worden onderworpen . Zij heeft erop gewezen dat met betrekking tot andere Franse detentiecentra geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden zijn die kunnen duiden op structurele of fundamentele gebreken.
Het oordeel van de rechtbank
Al eerder heeft deze rechtbank geoordeeld dat in Frankrijk alleen nog met betrekking tot de detentie-instelling in Nîmes een reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, kan worden aangenomen. Ten aanzien van de overige Franse detentiecentra, ook die in de regio Parijs, zijn op dit moment geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden die kunnen duiden op structurele of fundamentele gebreken.
Nu de Franse autoriteit per e-mail van 1 februari 2021 heeft gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden gedetineerd in Nîmes, staan de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
procureur de la République Tribunal de Grande Instance de Pontoise(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.