In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, heeft geen Nederlandse nationaliteit en er is geen bewijs van duurzaam verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof.
De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon zich kan beroepen op een weigeringsgrond omdat hij een Nederlandse verblijfsvergunning heeft en in Nederland woont en werkt. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, aangezien er geen bewijs is van duurzaam verblijf. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en dat er geen bewijs is van rechtmatig verblijf gedurende vijf jaar, waardoor het beroep op de weigeringsgrond faalt.
Daarnaast werd de vraag van detentieomstandigheden in Frankrijk besproken. De raadsman stelde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Franse detentiecentra, met name in Nîmes. De officier van justitie stelde echter dat de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden geplaatst. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze garantie, de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering is toegestaan.