Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten in Litouwen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 18 maart 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte, geboren in 1997, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.
De behandeling van de vordering vond plaats op 25 maart 2021, waarbij de verdachte via een videoverbinding werd gehoord. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Litouwen onmenselijk zijn en dat de verdachte in het verleden ernstige afkickverschijnselen heeft ervaren zonder adequate medische hulp. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat er geen actuele gegevens zijn die een reëel gevaar voor schending van de rechten van de verdachte na overlevering aantonen.
De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet belemmerd wordt door de detentieomstandigheden, ondanks de zorgen van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering aan Litouwen werd derhalve toegestaan, en de rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 11 van de Overleveringswet.