ECLI:NL:RBAMS:2021:1878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751258-21 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Litouwse verdachte in verband met detentieomstandigheden

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten in Litouwen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 18 maart 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte, geboren in 1997, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.

De behandeling van de vordering vond plaats op 25 maart 2021, waarbij de verdachte via een videoverbinding werd gehoord. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Litouwen onmenselijk zijn en dat de verdachte in het verleden ernstige afkickverschijnselen heeft ervaren zonder adequate medische hulp. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat er geen actuele gegevens zijn die een reëel gevaar voor schending van de rechten van de verdachte na overlevering aantonen.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet belemmerd wordt door de detentieomstandigheden, ondanks de zorgen van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering aan Litouwen werd derhalve toegestaan, en de rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 11 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751258-21 (EAB III)
RK nummer: 21/1415
Datum uitspraak: 8 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 maart 2021 door
the Prosecutor's Office in Vilnius(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1997
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 maart 2021. Het verhoor heeft van de opgeëiste persoon heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Litouwse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
1. Ruling dated 26 February 2021 of Plunge District Court Chamber of Palanga
2. Ruling dated 19 October 2020 of Klaipeda District Court Chamber of Klaipeda
Type:
1. To impose a measure of constraint-arrest in the pre-trial investigation case No. 01-1 18612-20
2. To impose a measure of constraint-arrest (criminal case No. 1-895-949/2020; procedure No.
01-1-19741-20)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Litouws recht strafbaar feit.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal, meermalen gepleegd

5.Artikel 11 OLW

Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zij ongeveer vijf jaar geleden in een Litouwse detentie-instelling heeft verbleven, aan ernstige afkickverschijnselen leed en dat zij hiervoor na uitdrukkelijk verzoek geen medische en psychische hulp heeft gekregen. Ook is zij onmenselijk behandeld tijdens haar detentie daar. De raadsvrouw voegt hier aan toe dat er veel seksueel geweld plaatsvindt tegen vrouwelijke gedetineerden, hetgeen zou worden onderbouwd door berichten uit de Litouwse media. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen aan de Litouwse autoriteit te stellen over in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en wat de Litouwse autoriteit denkt te zullen doen om seksueel geweld tegen vrouwen in detentie-instellingen te voorkomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor overlevering, ondanks de verschrikkelijke ervaringen die de opgeëiste persoon heeft gehad in een Litouwse detentie-instelling.
Er zijn immers geen actuele bijgewerkte gegevens voorhanden waaruit blijkt dat er een algemeen reëel gevaar is dat de opgeëist persoon na haar overlevering aan Litouwen zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. De officier van justitie ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie over de detentieomstandigheden op te vragen aan de Litouwse autoriteit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Met deze inwerkingtreding is ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
In de uitspraak van 2 juni 2020 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat er niet langer geconcludeerd kan worden dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest, ten aanzien van opgeëiste personen die na overlevering in Litouwen gedetineerd worden, waar dat algemeen reëel gevaar bij uitspraak door de rechtbank van 20 augustus 2019 [2] eerder wel was aangenomen op grond van het CPT-rapport [3] van 25 juni 2019.
De door de verdediging geuite zorgen zijn gebaseerd op eerdere ervaringen van de opgeëiste persoon in een Litouwse detentie-instelling en op berichten uit de media die niet nader zijn benoemd of aan de rechtbank zijn overgelegd. Hetgeen is aangevoerd vormt daarmee in het licht van het bepaalde in artikel 11 OLW geen aanleiding voor nader onderzoek naar de situatie van vrouwen in Litouwse detentie-instellingen.
De rechtbank heeft onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat dat haar door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering aan Litouwen. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van aan
[opgeëiste persoon]aan
the Klaipeda Regional Court(Litouwen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)