ECLI:NL:RBAMS:2021:1877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751488-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake rechtsbijstand aan minderjarige verdachte in Europees aanhoudingsbevel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 april 2021, wordt de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Rzeszów, Polen, op 14 mei 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, is gedetineerd en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de rechtsbijstand aan de minderjarige verdachte, die ten tijde van de feiten 17 jaar oud was. Tijdens de zitting op 2 september 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig via videoverbinding en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Kriekaard, en een Poolse tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om te kunnen beslissen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten minderjarig was en dat hij geen toegang heeft gehad tot een advocaat tijdens de strafprocedure. De verdediging heeft aangevoerd dat dit een schending van het recht op een eerlijk proces oplevert, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De officier van justitie heeft betoogd dat er geen bewijs is van schending van dit recht. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en schorsen om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de rechtsbijstand voor minderjarigen in strafzaken. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen om te waarborgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gerespecteerd, en om te onderzoeken of hij daadwerkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand.

De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751488-20
RK nummer: 20/2798
Datum uitspraak: 13 april 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2020 door
the District Court in Rzeszów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Kriekaard, advocaat te Arnhem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 2 september 2020 het onderzoek geschorst om de beantwoording af te wachten van de aan het Hof van Justitie gestelde prejudiciële vragen bij verwijzingsuitspraak van deze rechtbank van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776).
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 30 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgement of the Regional Court in Rzeszów(Polen) van 21 juni 2012, zaaksnummer X K 377/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
en
bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk mondeling of door gebaren zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

5.Artikel 47 Handvest

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd, waarbij ook gekeken dient te worden naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces. Van belang is dat de opgeëiste persoon ten tijde van het plegen van de feiten 17 jaar en dus minderjarig was. Zowel bij de verhoren bij de politie als tijdens de behandeling van de strafzaak heeft hij geen bijstand heeft gehad van een advocaat, hetgeen wordt bevestigd door informatie van de Poolse autoriteiten van 3 augustus 2020. In de zaak
Salduzheeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat artikel 6 EVRM was geschonden omdat de minderjarige verdachte voorafgaand aan en tijdens het verhoor geen toegang kreeg tot een raadsman. Weliswaar kan een verdachte uit vrije wil afstand doen van de garanties op een eerlijk strafproces, maar van een zodanige afstand moet ondubbelzinnig blijken. De raadsman heeft in dit verband tevens gewezen op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Uit artikel 40, tweede lid onder b blijkt dat elke minderjarige in beginsel dient te worden bijgestaan door een advocaat. In de zaak
Blokhinheeft het EHRM benadrukt dat het recht van een jeugdige verdachte om effectief deel te nemen aan zijn strafproces vereist dat de autoriteiten hem behandelen met inachtneming van zijn kwetsbaarheid en capaciteiten vanaf de eerste fase van zijn betrokkenheid bij een strafrechtelijk onderzoek, in het bijzonder tijdens elk verhoor door de politie. De raadsman heeft erop gewezen dat de Poolse rechter in de zaak van de opgeëiste persoon uitspraak deed na o.a. het
Salduz-arrest. Voorts heeft hij erop gewezen dat ook de Poolse nationale wetgeving voorschrijft dat elke minderjarige in beginsel dient te worden bijgestaan door een advocaat.
In de onderhavige zaak is niet gebleken dat ondubbelzinnig afstand is gedaan van bijstand door een advocaat, zodat, zo concludeert de raadsman, sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit dat nadere vragen dienen te worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de gang van zaken met betrekking tot de toegang tot een advocaat voor minderjarigen in Polen. Daarnaast dienen prejudiciële vragen te worden gesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van schending van het recht op een eerlijk proces. Het is aan de verdediging om te onderbouwen dat hem de toegang tot een advocaat is ontzegd. Dat blijkt nu nergens uit. De officier van justitie heeft gerefereerd aan een uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6619), waarin een soortgelijk verweer is verworpen. Tot slot heeft de officier van justitie erop gewezen dat, hoewel de opgeëiste persoon tijdens het plegen van de feiten minderjarig was, dit niet meer het geval was ten tijde van de strafzaak.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de opgeëiste persoon ten tijde van het plegen van de feiten minderjarig was. Voorts staat vast dat de opgeëiste persoon op geen enkel moment in de strafprocedure is bijgestaan door een advocaat. Zoals door de raadsman van de opgeëiste persoon uitgebreid betoogd zou dit tot de conclusie kunnen leiden dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zijn geschonden, tenzij gebleken is dat de opgeëiste persoon nadrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van de garanties op een eerlijk strafproces. Dat de opgeëiste persoon in deze zaak afstand zou hebben gedaan van een advocaat, blijkt niet uit het dossier; enige informatie daarover ontbreekt.
In de uitspraak van deze rechtbank waaraan de officier van justitie refereert is, zoals ook door de raadsman in tweede termijn betoogd, sprake van een andere situatie. De genoemde uitspraak ziet immers op een EAB ten behoeve van vervolging en niet, zoals in deze zaak, ten behoeve van executie. Zodoende kon de opgeëiste persoon in voornoemde zaak nog wel bijstand van een advocaat verkrijgen gedurende zijn strafproces, terwijl de opgeëiste persoon in deze zaak reeds veroordeeld is en al de gehele strafprocedure heeft doorlopen.
De rechtbank zal, zoals subsidiair door de raadsman verzocht, het onderzoek heropenen en schorsen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
- op welke wijze voorziet de Poolse wetgeving in de mogelijkheid van rechtsbijstand voor minderjarigen in strafzaken?
- is de opgeëiste persoon gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand bij het politieonderzoek en tijdens de behandeling van de strafzaak?
- heeft de opgeëiste persoon daar afstand van gedaan en, zo ja, op welke wijze?

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 geformuleerde vragen te stellen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.