ECLI:NL:RBAMS:2021:1856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AMS 20/3070
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening en bijzondere omstandigheden in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de bijstandsverlening aan eiseres, die onder bewind staat. Eiseres had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, maar de rechtbank moest beoordelen of er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat verweerder bijstand moest verlenen over de periode voorafgaand aan de aanvraag. Eiseres stond onder bewind van Stichting Borgstaete, en haar bewindvoerder was verantwoordelijk voor de inhoud van de aanvraag. De rechtbank constateerde dat, hoewel eiseres zelf niets verkeerd had gedaan, de gevolgen van het handelen van de bewindvoerder voor rekening en risico van eiseres kwamen. Dit gold ook voor de eigen bijdrage overeenkomst met de zorginstelling, waar eiseres woonlasten verschuldigd was.

De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder ten onrechte had aangenomen dat er geen woonlasten in rekening zouden worden gebracht, wat leidde tot een onjuiste aanvraag. De rechtbank benadrukte dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand wordt verleend over de periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het handelen van derden, zoals de bewindvoerder en de zorginstelling, niet voor rekening van de verweerder moesten komen. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf 29 augustus 2019 een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens is verschenen mevrouw [naam] (voorheen werkzaam bij Stichting Borgstaete). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiseres is geboren op 8 december 1997 en staat onder bewind van Stichting Borgstaete. Mevrouw [naam] (hierna: bewindvoerder) was werkzaam voor deze stichting en heeft ten tijde van de besluitvorming ten aanzien van eiseres werkzaamheden verricht.
1.2.
In een eigen bijdrage overeenkomst met [zorginstelling] van 1 september 2018 staat dat eiseres een eigen bijdrage is verschuldigd aan [zorginstelling] voor haar verblijf in een zorginstelling (woonlasten). Eiseres heeft deze overeenkomst zelf ondertekend. Op diezelfde datum heeft eiseres ook een zorgovereenkomst met [zorginstelling] ondertekend. Deze overeenkomst ziet op de zorg die eiseres ontvangt.
1.3.
In september 2018 heeft eiseres zich gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Dit heeft geresulteerd in een aanvraag van 16 oktober 2018. De bewindvoerder van eiseres heeft daarbij aangegeven dat eiseres woonde in een zorginstelling van [zorginstelling] . Omdat eiseres verblijft in een instelling zou de hoogte van de bijstandsuitkering van eiseres naar de norm voor verblijf in een instelling worden vastgesteld.
1.4.
Bij brief van 17 oktober 2018 is naar aanleiding van de aanvraag van eiseres gevraagd om uiterlijk op 31 oktober 2018 nadere gegevens aan verweerder te verstrekken. Deze brief is verzonden aan de bewindvoerder van eiseres. Omdat eiseres destijds werkzaam was bij een restaurant en daarmee geld verdiende, heeft de bewindvoerder besloten de aanvraag om een bijstandsuitkering niet door te laten gaan. De hoogte van het inkomen van eiseres zou, gelet op de van toepassing zijnde bijstandsnorm naar verblijf in een instelling, namelijk leiden tot een afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft de gevraagde gegevens dan ook niet ontvangen en bij besluit van 13 november 2018 is de aanvraag vervolgens buiten behandeling gesteld.
1.5.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft de bewindvoerder verweerder verzocht om met terugwerkende kracht de aanvraag van 16 oktober 2018 in behandeling te nemen. In deze brief staat, kort samengevat, dat de bewindvoerder onlangs van [zorginstelling] had vernomen dat eiseres woonlasten is verschuldigd voor haar verblijf in de instelling van [zorginstelling] . Bij de aanvraag van 16 oktober 2018 is er abusievelijk van uitgegaan dat eiseres ten aanzien van haar verblijf in de instelling van [zorginstelling] geen woonlasten hoefde te betalen. Eiseres had naast haar zorgkosten die betaald zijn vanuit haar persoonsgebonden budget ook woonlasten. De gehanteerde bijstandsnorm bij de aanvraag was om die reden onjuist. Eiseres kan de eigen bijdrage met betrekking tot haar woonlasten niet voldoen, waardoor een schuld bij [zorginstelling] is ontstaan. Eiseres heeft op 29 augustus 2019 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan.
1.6.
Bij besluit van 11 september 2019 is het verzoek van 29 augustus 2019 om herziening van het besluit van 13 november 2018 afgewezen. De buitenbehandelingstelling van de toenmalige aanvraag is volgens verweerder gebaseerd op het feit dat verweerder de voor de aanvraag benodigde opgevraagde nadere stukken destijds niet heeft ontvangen.
Juridisch kader
2. Volgens vaste rechtspraak van de hogerberoepsrechter [1] wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Beoordeling rechtbank
3. In geschil is of er in het geval van eiseres bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat verweerder bijstand moest verlenen over de periode voorafgaand aan de datum waarop eiseres een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit betreft de periode van
1 oktober 2018 tot 29 augustus 2019.
4. Uit de eigen bijdrage overeenkomst van 1 september 2018 volgt dat eiseres een eigen bijdrage is verschuldigd aan [zorginstelling] voor haar verblijf in de instelling. De bewindvoerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij destijds slechts de door eiseres zelf ondertekende zorgovereenkomst van [zorginstelling] ter kennisname en ondertekening heeft ontvangen en niet de eigen bijdrage overeenkomst ten aanzien van de woonlasten. Beide overeenkomsten zijn echter op dezelfde dag door eiseres en [zorginstelling] ondertekend. Eiseres voert aan dat haar bewindvoerder pas met de ontvangst van de laatste aanmaning van 6 juli 2019 van [zorginstelling] op de hoogte is gebracht van het feit dat er naast zorgkosten ook woonlasten bij eiseres in rekening werden gebracht door [zorginstelling] . Deze laatste aanmaning heeft betrekking op de eigen bijdrage voor de maanden oktober 2018 tot en met juli 2019 en ziet op een totaalbedrag van € 3.018,25. Als de bewindvoerder eerder op de hoogte was geweest van de woonlasten die bij eiseres in rekening zijn gebracht dan had zij dit bij de aanvraag van de bijstandsuitkering vermeld. Eiseres had de woonlasten dan met een bijstandsuitkering kunnen betalen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres onder bewind staat en dat haar bewindvoerder verantwoordelijk is geweest voor de inhoud van haar eerste aanvraag om een bijstandsuitkering. Ook staat vast dat de bewindvoerder ervan uit is gegaan dat aan eiseres geen kosten voor haar woonlasten in rekening zouden worden gebracht door [zorginstelling] , terwijl dit achteraf wel het geval bleek te zijn. Dat eiseres een rekening ter hoogte van € 3.018,25 van [zorginstelling] heeft ontvangen voor haar woonlasten en dat zij deze rekening niet heeft kunnen betalen met een bijstandsuitkering omdat haar bewindvoerder haar eerste aanvraag om bijstand niet door heeft laten gaan staat evenmin ter discussie. Evenals het feit dat verweerder de aanvraag vervolgens terecht buiten behandeling heeft gesteld.
6. Alhoewel eiseres zelf niets verkeerd heeft gedaan, komen de gevolgen van het handelen van de bewindvoerder met betrekking tot de eerste aanvraag van de bijstandsuitkering voor rekening en risico van eiseres. Net als het handelen van [zorginstelling] ten aanzien van de eigen bijdrage overeenkomst en het in rekening brengen van de woonlasten aan eiseres. De rechtbank onderschrijft dat deze zaak in de praktijk onwenselijk voor eiseres uitpakt, maar is met verweerder van oordeel dat de gevolgen van het handelen van derden (de bewindvoerder en [zorginstelling] ) niet voor rekening en risico van verweerder moet komen. Het klopt dat eiseres mogelijk recht zou hebben gehad op bijstand, als de bewindvoerder bij de eerste aanvraag direct aan verweerder had gemeld dat er woonlasten waren. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat daarin bijzondere omstandigheden zijn gelegen die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht (vanaf 1 oktober 2018) moet worden toegekend aan eiseres. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de gevolgen van het handelen van derden niet zonder meer met gemeenschapsgeld bekostigd hoeven te worden. De rechtbank vertrouwt erop dat de betrokken partijen zullen bekijken op welke manier de rekening met betrekking tot de woonlasten kan worden afgewenteld op anderen dan eiseres en verweerder.
Conclusie
7. De conclusie luidt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3748.