Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
[naam bedrijf]van klager gevestigd aan [adres 2] .
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in Irak en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.M.J. Nuijten, verzocht om teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder een geldbedrag van € 13.210,-, dat was aangetroffen in zijn kantoor. De klager was op 30 mei 2020 aangehouden op verdenking van witwassen, waarbij onder andere een Audi A6 en een USB-stick in beslag waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 26 juni 2020 was ontvangen en dat het Openbaar Ministerie op 25 maart 2021 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 31 maart 2021 was de klager niet verschenen.
De rechtbank heeft de inhoud van het klaagschrift en het standpunt van het Openbaar Ministerie beoordeeld. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de teruggave van het geldbedrag, omdat dit in een verborgen ruimte in het kantoor van de klager was aangetroffen en er onvoldoende verifieerbare verklaringen waren over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het beslag, omdat het geldbedrag mogelijk afkomstig is van misdrijf en vatbaar is voor verbeurdverklaring.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de klager het in beslag genomen geldbedrag niet terugkrijgt. De beslissing is openbaar uitgesproken en de klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.