ECLI:NL:RBAMS:2021:1838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
RK 20/3073
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sv ongegrond verklaard in verband met witwasverdenking

Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in Irak en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.M.J. Nuijten, verzocht om teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder een geldbedrag van € 13.210,-, dat was aangetroffen in zijn kantoor. De klager was op 30 mei 2020 aangehouden op verdenking van witwassen, waarbij onder andere een Audi A6 en een USB-stick in beslag waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 26 juni 2020 was ontvangen en dat het Openbaar Ministerie op 25 maart 2021 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 31 maart 2021 was de klager niet verschenen.

De rechtbank heeft de inhoud van het klaagschrift en het standpunt van het Openbaar Ministerie beoordeeld. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de teruggave van het geldbedrag, omdat dit in een verborgen ruimte in het kantoor van de klager was aangetroffen en er onvoldoende verifieerbare verklaringen waren over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het beslag, omdat het geldbedrag mogelijk afkomstig is van misdrijf en vatbaar is voor verbeurdverklaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de klager het in beslag genomen geldbedrag niet terugkrijgt. De beslissing is openbaar uitgesproken en de klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/993029-20
RK: 20/3073
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. M.M.J. Nuijten,
Nieuwe Gracht 74, 2011 NJ te Haarlem,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 26 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 25 maart 2021 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 31 maart 2021 de gemachtigde raadsman en de officier van justitie, mr. B.B.A. Frakking, in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

In het klaagschrift is opgenomen dat klager op 30 mei 2020 is aangehouden op verdenking van witwassen. In het kader van die verdenking is onder meer de auto van klager, te weten een Audi A6 met kenteken [kenteken] in beslag genomen, alsmede de daarin aangetroffen USB-stick van het merk DataTraveler. Verder is er een geldbedrag van ongeveer € 10.000,- in beslag genomen vanuit het kantoor van de
[naam bedrijf]van klager gevestigd aan [adres 2] .
Klager kan zich niet verenigen met het beslag en verzoekt de rechtbank om onmiddellijke teruggave van voornoemde goederen. Klager is de rechtmatige eigenaar van de goederen en naar de mening van klager is er geen reden om deze beslagen langer te laten voortduren.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De auto en USB-stick zijn inmiddels geretourneerd. Hierom richt het klaagschrift zich alleen op het in beslag genomen geldbedrag dat in de verborgen ruimte in het kantoor in het bedrijf [naam bedrijf] van klager is aangetroffen en in het blauwe kistje. Het betreft een geldbedrag van in totaal € 13.210,-. Klager heeft over het geld dat in het kantoor in beslag is genomen verklaard dat het spaargeld van de afgelopen jaren betreft. Hij heeft verder niet specifiek een verklaring afgelegd over het geldbedrag dat in het blauwe kistje is aangetroffen. Klager ontkent in elk geval iets met witwassen van doen te hebben. Volgens klager betreft het zijn geld en zou hij het geld terug moeten krijgen. Er zijn verder geen redenen om het geldbedrag niet aan klager te retourneren, nu er niet voldoende aanwijzingen zijn dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De raadsman heeft betoogd dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het aangetroffen geldbedrag in de verborgen ruimte en het geldbedrag dat is aangetroffen in het blauwe kistje. In het kistje zijn namelijk andere coupures aangetroffen dan in de verborgen ruimte. Daarnaast zijn ook een andere valuta aangetroffen, namelijk Engelse ponden.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het geldbedrag is aangetroffen in een verborgen ruimte, in een kast in het kantoor van verdachte. De wijze van bundelen van biljetten is soortgelijk aan de biljetten die zijn aangetroffen bij de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die door de politie zijn waargenomen bij de [naam bedrijf] , daarna zijn staandegehouden en waarbij € 250.000,- is aangetroffen in contanten. Klager en zijn partner hebben geen concrete en op voorhand verifieerbare verklaringen gegeven voor het aangetroffen geldbedrag. Klager en zijn partner leven naar eigen zeggen van klager van de inkomsten van [naam bedrijf] . Zij hebben samen over de jaren 2009-2019 in totaal minder dan € 10.000,- verdiend.
Verder is het onderzoek inmiddels afgerond en is het dossier ingeleverd bij de rechtbank met het verzoek om de zaak op een MK-zitting te plannen. Klager is de enige verdachte die zal worden gedagvaard voor witwassen.
Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geldbedrag zal worden verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechtbank de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal uitspreken. Gelet op het voorgaande vordert het Openbaar Ministerie afwijzing van het beklag.

4.De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 30 mei 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd geldbedrag in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een geldbedrag dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken of de onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal opleggen.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is uit de stukken en het verhandelde in raadkamer naar voren gekomen dat in het kantoor van het bedrijf van klager een aanzienlijk geldbedrag in beslag is genomen. Klager wordt verdacht van witwassen van dat geld - kort gezegd -, omdat het grote contante geldbedrag niet valt te rijmen met het gebrek aan aantoonbaar legaal inkomen.
Uitgangspunt bij witwassen is dat indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft verklaard dat voornoemd geldbedrag zijn spaargeld betreft, maar volgens het Openbaar Ministerie is dit hier geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
De rechtbank maakt allereerst onderscheid tussen het in de verbogen ruimte in het kantoor van [naam bedrijf] aangetroffen geldbedrag van € 12.000,- en het geld dat is aangetroffen in het blauwe kistje, zijnde € 1.210,-.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 12.000,-
De rechtbank is van oordeel dat klager geen duidelijke verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven, terwijl een geldbedrag van deze omvang niet past in zijn inkomenspatroon. Gelet op het voorgaande, de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de daaruit voortvloeiende witwasverdenking, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaren.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.210,-
De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag weliswaar uit andere coupures bestaat dan het hiervoor genoemde bedrag van € 12.000,- en ook deels andere valuta betreft, namelijk Engelse Ponden, maar dat hiervoor ook geen duidelijke verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld is gegeven door klager. De rechtbank acht het daarom niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
mrs. C.M. Degenaar en E. van den Brink, rechters
in tegenwoordigheid van mrs. C.T. St Rose en V.R. Hofstee, griffiers
en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.