ECLI:NL:RBAMS:2021:1791

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
20/2966
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en hoorplicht in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. [eiseres] had in 2019 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, die door het Uwv was toegewezen. Echter, na een herbeoordeling in 2020, werd haar bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door [eiseres]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 maart 2021, waarbij [eiseres] zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer van haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de hoorplicht heeft geschonden door [eiseres] niet in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden voordat het bestreden besluit werd genomen. Dit was in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks heeft de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat niet was gebleken dat [eiseres] haar standpunt onvoldoende naar voren had kunnen brengen.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 1 juni 2018 correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat [eiseres] per 1 juli 2018 voor 55,86% arbeidsongeschikt was. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalde wel dat het Uwv het door [eiseres] betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een WIA [1] -uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid toegewezen.
Met een besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 4 maart 2021. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , als waarnemer van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf is gegaan
1.1.
[eiseres] was werkzaam als [functie] bij [naam werkgever ] voor gemiddeld 36,78 uur per week. Op 2 maart 2010 is zij uitgevallen voor dat werk. Aan [eiseres] is per 27 februari 2013 een WIA-uitkering toegekend omdat zij 35,75% arbeidsongeschikt was.
1.2
Het Uwv heeft in mei 2017 een herbeoordeling uitgevoerd op verzoek van de ex-werkgever [naam werkgever ] . Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv hebben onderzoek verricht. Met een besluit van 11 mei 2017 is de WIA-uitkering per
12 juli 2017 beëindigd omdat [eiseres] minder dan 35% arbeidsongeschikt was, namelijk 26,92%.
1.3.
Met een besluit van 11 januari 2018 heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] tegen het besluit van 11 mei 2017 ongegrond verklaard. In het beroep hiertegen heeft een onafhankelijke deskundige onderzoek gedaan. De Rechtbank Amsterdam heeft het beroep op 14 februari 2020 ongegrond verklaard.
Deze procedure: de hoogte van de WIA-uitkering per 1 juni 2018
2.1.
In de WIA is een bepaling opgenomen dat het recht op uitkering kan herleven als de verzekerde binnen vijf jaar na de eerdere beëindiging van de uitkering weer minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. [2] Hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een toename van de medische beperkingen en de arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan hij of zij eerder recht op een WIA-uitkering had. Dit wordt ook wel een “Amber-beoordeling” genoemd.
2.2.
Op 8 april 2019 heeft [eiseres] zich met een wijzigingsformulier toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 1 juni 2018.
2.3.
Aan het primaire besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 18 juni 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 2 juli 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft onderzocht of sprake is van toegenomen beperkingen na de eerdere beëindiging van de uitkering per 12 juli 2017. Volgens de verzekeringsarts is er sprake van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar. Hij stelt dat [eiseres] beperkingen heeft op psychisch en fysiek gebied. Deze zijn reeds bekend uit de voorgaande verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en leiden niet tot wijziging van de belastbaarheid. Verder is [eiseres] beperkt beschikbaar wegens behandeling. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 58,10%.
2.4.
Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2020, een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 april 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 april 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meer beperkingen aangenomen op basis van de beperkingen die zijn vastgesteld door de onafhankelijke deskundige in de onder overweging 1.3. genoemde beroepszaak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd waarop de schatting is gebaseerd, namelijk als tweede functie de functie [functie] (SBC-code [nummer] ) en als derde functie de functie [functie] (SBC-code [nummer] ). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is verlaagd vastgesteld op 55,86%.
Standpunt [eiseres]
3. In beroep heeft [eiseres] - kort samengevat - aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is en dat het Uwv haar klachten en beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] in beroep een aantal stukken overgelegd. [eiseres] stelt verder dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn.
De beoordeling van de rechtbank
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] per 1 juni 2018 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en [eiseres] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
Hoorplicht
5. De rechtbank volgt [eiseres] in haar stelling dat het Uwv onterecht heeft afgezien van een hoorzitting. Het Uwv had [eiseres] in de gelegenheid moeten stellen om gehoord te worden voordat het bestreden besluit genomen werd. Dat het Uwv als gevolg van de ingebrekestelling, wegens het te laat nemen van een beslissing op bezwaar, niet de tijd zou hebben om te horen, maakt dit oordeel niet anders. Dit komt immers voor rekening van het Uwv. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] haar standpunt in beroep onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Medische grondslag van het bestreden besluit
6.1.
[eiseres] voert aan dat zij ten onrechte niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak blijkt dat de enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gebleven niet kan leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. [3] De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en [eiseres] op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens het dossier bestudeerd en informatie van derden bij de beoordeling betrokken, waaronder een brief van de psycholoog [naam] van 29 augustus 2018 en een rapport van 10 april 2019 van de onafhankelijke deskundige [naam] die bij een eerdere WIA-procedure is ingeschakeld. De rechtbank is van oordeel dat alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken zijn bij de medische beoordeling. Er is daarom geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
6.2.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport voldoende gemotiveerd dat [eiseres] meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen en dat met deze beperkingen voldoende tegemoet is gekomen aan de psychische (PTSS) en lichamelijke klachten. Over het ter zitting aangevoerde, namelijk dat geen rekening is gehouden met de allergie van [eiseres] , geeft de onafhankelijk deskundige in zijn rapport van 10 april 2019 aan dat specifieke informatie hierover ontbreekt. Hetgeen [eiseres] ter zitting verder heeft aangevoerd ten aanzien van de niet opgenomen beperking op het handelingstempo (rubriek 1.7), terwijl wel een voorwaarde voor werk zonder hoog handelingstempo (rubriek 1.9.8) is gesteld, maakt het oordeel niet anders. In de FML is namelijk onder specifieke voorwaarden opgenomen dat het handelingstempo beperkt is zodat hiermee rekening wordt gehouden.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
7.1.
Uitgaande van de beperkingen van [eiseres] zoals die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML zijn vastgelegd, moet [eiseres] verder ook in staat worden geacht de geselecteerde functies te kunnen verrichten. Om deze reden slagen de medische beroepsgronden van [eiseres] tegen de geselecteerde functies niet.
7.2.
Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat uit de functieomschrijving van de functie [functie] (SBC-code [nummer] ) blijkt dat er grote hoeveelheden tekst geanalyseerd moeten worden. Uit functieomschrijving van de functie [functie] (SBC-code [nummer] ) blijkt dat er sprake is van deadlines en productiepieken. Verder is in de functieomschrijving bij de functie [functie] (SBC-code [nummer] ) volgens [eiseres] te lezen dat sprake is van een onvoorspelbare werksituatie. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv afdoende heeft toegelicht op zitting dat uit de resultaat functiebeoordeling geen signalering naar voren komt op deze aspecten. Daarom is er geen sprake van een overschrijding van de beperkingen die zijn opgenomen in de FML.
Conclusie
8.1.
Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat [eiseres] per 1 juli 2018 voor 55,86% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond. [eiseres] krijgt geen gelijk.
8.2.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat het Uwv ten onrechte [eiseres] niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
8.3.
Ook veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De door [eiseres] verzochte reis- en verblijfskosten zijn niet onderbouwd en worden daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.WIA-uitkering: een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Artikel 57 van de Wet WIA.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH5993.