8.3.2Materiële schade
8.3.2.1 [slachtoffer] (het slachtoffer)
Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 6.465,- aan ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding. De maximale duur voor deze vergoeding is 365 dagen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat de totale verblijfsduur 365 dagen betreft.
De rechtbank stelt vast dat de totale verblijfsduur van het slachtoffer in het ziekenhuis en revalidatiecentrum reeds de 365 dagen is gepasseerd. Het slachtoffer heeft 66 dagen, namelijk van 1 maart 2020 tot en met 5 mei 2020, in het ziekenhuis gelegen. Het slachtoffer verbleef de overige 299 dagen, namelijk van 6 mei tot en met 28 februari 2021, in een revalidatiecentrum. Deze schadepost komt daarom integraal voor vergoeding in aanmerking.
Kosten beschermingsbewind
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.395,13 voor kosten voor het beschermingsbewind.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schadepost niet voor toewijzing vatbaar is, omdat deze schadepost bij een toekenning van een vergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen komt te vervallen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden afgewezen. Deze schadepost betreft toekomstige schade en het is onvoldoende duidelijk of het slachtoffer deze kosten daadwerkelijk zal moeten maken.
De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw niet heeft onderbouwd dat het slachtoffer nu niet meer voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, terwijl dit op het moment van indiening van de vordering wel het geval was. De benadeelde partij wordt, mede gelet op de beslissing ten aanzien van de schadepost verlies aan arbeidsvermogen, ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard. Het is immers onduidelijk welke invloed deze beslissing heeft op de kosten voor het beschermingsbewind. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ambulancevervoer
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 795,- voor de kosten van het ambulancevervoer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schadepost dient te worden afgewezen. De raadsman heeft primair betwist dat het slachtoffer hiervoor niet was verzekerd. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat iedereen verplicht is verzekerd te zijn en dat de kosten voor het ambulancevervoer dan door de zorgverzekering worden vergoed.
De rechtbank gaat er, gelet op de brief van de bewindvoerder, vanuit dat het slachtoffer een zorgverzekering heeft. De bewindvoerder wijdt immers een alinea aan premie voor de zorgverzekering. Uit de vordering van de benadeelde partij kan echter niet worden afgeleid of de verzekering de kosten heeft vergoed, zodat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk door het slachtoffer zijn gemaakt. De benadeelde partij wordt ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Eigen bijdrage CAKDe benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 5.791,84 aan eigen bijdrage CAK.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden afgewezen, omdat deze schadepost ziet op toekomstige en niet vastgestelde schade. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel de daadwerkelijk geleden schade dient te worden toegewezen met als maandbedrag € 278,21. De bewindvoerder heeft immers een peiljaarverlegging aangevraagd en het is onduidelijk welke gevolgen een eventuele toewijzing van de peiljaarverlegging op het maandbedrag zou hebben.
De rechtbank stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding reeds is ingediend in oktober 2020, ofwel voorafgaand aan de terechtzitting van 10 november 2020. De benadeelde partij vorderde toen de eigen bijdrage CAK tot en met december 2020. De rechtbank maakt hieruit op dat de benadeelde partij kennelijk heeft bedoeld de eigen bijdrage CAK te vorderen tot en met de maand waarin uitspraak wordt gedaan. Het is thans kennelijk de bedoeling geweest van de benadeelde partij om de eigen bijdrage CAK te vorderen tot en met april 2021.
Ten gevolge van een eventuele toewijzing van de aanvraag tot peiljaarverlegging kan het maandelijkse bedrag worden verlaagd. Het is echter onduidelijk of deze aanvraag is toegewezen en of een toewijzing een correctie van het maandbedrag met terugwerkende kracht met zich meebrengt. De rechtbank zal daarom uitgaan van het verlaagde maandbedrag van € 278,21 per maand.
Zoals hiervoor overwogen is het de kennelijke bedoeling van de benadeelde partij om de eigen bijdrage CAK te vorderen tot en met de maand van de uitspraak. Het is voldoende onderbouwd dat de eigen bijdrage CAK vanaf maart 2020 tot en met april 2021 dient te worden betaald en daarom komt deze schadepost tot een bedrag van (14 x € 278,21) € 3.894,94 voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij wordt voor het overige ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard.
Verlies aan arbeidsvermogen
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 613.159,- aan verlies aan arbeidsvermogen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden afgewezen. De berekening ten aanzien van deze schadepost is in strijd met andere bewijsmiddelen in het dossier. In aanvulling daarop geldt dat sekswerksters gelet op de sluiting vanwege COVID-19 in 2020 bijna geen inkomsten konden verwerven. Uit de berekening blijkt daarnaast ook niet in hoeverre het reëel is om tot de pensioengerechtigde leeftijd werkzaam te zijn als sekswerkster. Bovendien is er geen bewijs van inkomen van het slachtoffer uit haar werkzaamheden als sekswerkster, naast een enkele foto van het ‘kasboek’, overgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat nader onderzoek naar het gestelde inkomen is vereist. De raadsman heeft hierbij onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Tevens kan bij het overlijden van het slachtoffer geen aanspraak worden gemaakt op kosten voor verlies van arbeidsvermogen.
De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat uit moet worden gegaan van een huurprijs van € 200,- per dag in plaats van € 150,- per dag, gelet op de verklaringen van de echtgenoot van het slachtoffer en haar collega-sekswerkster. Ook dient rekening te worden gehouden met nader te maken kosten, zoals de aanschaf van condooms en kleding.
De rechtbank stelt vast dat het voor sekswerksters na 15 maart 2020 vanwege COVID-19 (bijna) niet mogelijk was om te werken vanwege de sluiting van de seksindustrie. Het is onduidelijk welke gevolgen COVID-19 op het voortzetten van de werkzaamheden en het verblijf van het slachtoffer in Nederland zou hebben gehad. Uit de verklaring van de echtgenoot van het slachtoffer kan worden afgeleid dat het slachtoffer enkel in 2020 nog als sekswerkster in Amsterdam wilde werken. Het is onduidelijk of het slachtoffer daarna überhaupt nog zou gaan werken, of dit in Nederland of Roemenië zou zijn en hoeveel zij daarmee zou kunnen verdienen. De berekening van het verlies aan arbeidsvermogen is bovendien gebaseerd op het feit dat het slachtoffer de kostwinnaar was. Dit strookt niet met de verklaring van de echtgenoot van het slachtoffer waarin hij ook zegt te werken. De raadsman heeft daarnaast reële onderzoekswensen kenbaar gemaakt. De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van deze schadepost teveel onduidelijkheden zijn, om in het kader van deze procedure tot een vaststelling van de schade te komen. Voor het toekennen van een voorschot ziet de rechtbank gelet op de hiervoor geschetste onduidelijkheden evenmin aanleiding.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Concluderend komen de volgende schadeposten en bedragen voor vergoeding in aanmerking:
- Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding: € 6.465,-
- Eigen bijdrage CAK: € 3.894,94
8.3.2.2 [echtgenoot] (echtgenoot van het slachtoffer)
Verplaatste schade
De benadeelde partij heeft – na mondelinge wijziging ter terechtzitting van 25 maart 2021 – een schadevergoeding gevorderd van € 2.546,40 aan materiële schade ten behoeve van gemaakte reiskosten. Deze gewijzigde berekening is gebaseerd op twee reizen in plaats van de eerder gevorderde drie reizen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden afgewezen, omdat de kosten niet kunnen worden aangemerkt als verplaatste schade. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor een enkele reis dienen te worden vastgesteld op € 285,02, omdat aansluiting moet worden gezocht bij de brandstofkosten in Roemenië. Ook dient aansluiting te worden gezocht bij de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding, waarin wordt geadviseerd enkel over de eerste 2.000 kilometer per jaar een bedrag van € 0,26 cent toe te kennen. Bij meer dan 2.000 kilometer wordt geadviseerd de vergoeding concreet vast te stellen. Ten aanzien van de tol geldt dat dit gedeelte van de schadepost onvoldoende is onderbouwd wegens het ontbreken van een bon of bankafschrift.
Voordat de rechtbank zich kan uitlaten over de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de verplaatste schade, zal zij een aantal (inleidende) beschouwingen wijden aan de betekenis van verplaatste schade.
De verplaatste schade is geregeld in artikel 6:107 eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en luidt thans:
“Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van:
a. de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen; en
b. een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat geleden door de in lid 2 genoemde naasten van de gekwetste met ernstig en blijvend letsel.”
De rechtbank verwijst voor de bedoeling van de wetgever naar de Nota van Wijziging:
“Een uitzondering is slechts gemaakt voor de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze, zo hij ze zelf had gemaakt, had kunnen terugvorderen, in de oorspronkelijke redactie te vinden in lid 1 onder c. Daarbij gaat het immers om een verplaatsing van de schade die de aansprakelijkheid van de schuldenaar in haar totaliteit niet verhoogt en het voordeel heeft dat derden zich van hun bereidheid deze kosten te maken niet behoeven te laten weerhouden door de omstandigheid dat zij de kosten niet en de gekwetste ze wel terug zou kunnen vorderen. Men denke bij voorbeeld aan geneeskundige of verpleegkosten, kosten voor voorzieningen die de revalidatie bevorderen, etc. Ook kunnen hieronder vallen kosten als bedoeld in oorspronkelijke redactie van het eerste lid onder d, mits de gekwetste, zo hij zelf de betreffende kosten voor de daar bedoelde personen zou hebben betaald (bij voorbeeld hen op zijn kosten had laten overkomen naar de plaats waar hij in het ziekenhuis verbleef), deze schade als door hem zelf geleden, van de aansprakelijke persoon had kunnen vorderen. Ook kan hieronder worden gebracht de schade van bij voorbeeld de echtgenoot die zich aan de verzorging van het slachtoffer wijdt, mits binnen de grenzen van de kosten die het slachtoffer had kunnen vorderen, wanneer hij daartoe een betaalde kracht zou hebben aangetrokken.”
De rechtbank stelt vast dat uit de Nota van Wijziging – kort gezegd – blijkt dat bij de kosten van derden die voor vergoeding in aanmerking komen gedacht moet worden aan geneeskundige, verpleeg- en revalidatiekosten, of bezoekkosten van personen met wie de gekwetste een nauwe persoonlijke of familierelatie heeft.
Over de verplaatste schade is tot slot in de Memorie van Toelichting het volgende te lezen:
“Derden hebben geen aanspraken, tenzij het gaat om zogenoemde «verplaatste schade», dat wil zeggen schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die de gekwetste zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten zelf had gemaakt. Dit limitatieve en exclusieve stelsel (neergelegd in de artikelen 6:107 en 6:108 van het BW) brengt met zich dat de wenselijkheid van vergoeding van schade die niet uitdrukkelijk is vastgelegd in de wet, onderwerp van debat is in de rechtswetenschappelijke literatuur en door de rechter moet worden bepaald.”
De rechtbank wijst de schadepost integraal toe. Het is – zo blijkt uit de hierboven weergegeven passages uit de Parlementaire Geschiedenis – de bedoeling van de wetgever geweest om reiskosten ten behoeve van bezoek aan de gekwetste voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Dit heeft in dit geval het voordeel dat de echtgenoot van het slachtoffer haar kan bezoeken, zonder dat hij zich van zijn bereidheid behoeft te laten weerhouden deze kosten te maken, omdat hij deze kosten niet zou kunnen terugvorderen. De rechtbank benadrukt daarnaast dat het wenselijk is om de reiskosten van de echtgenoot van het slachtoffer te laten vergoeden door de aansprakelijke persoon, zijnde verdachte. Het slachtoffer heeft met haar echtgenoot immers een nauwe persoonlijke relatie.
De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het forfaitaire bedrag per kilometer zoals blijkt uit de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding. De rechtbank ziet geen reden om het forfaitaire bedrag boven de 2.000 kilometer te wijzigen, omdat de gemaakte kilometers concreet kunnen worden vastgesteld. Tot slot merkt de rechtbank op dat het aannemelijk is dat de echtgenoot van het slachtoffer tol heeft betaald. Dat ten aanzien van dit gedeelte van de schadepost geen bon of bankafschrift is overgelegd, doet hieraan niets af.
Deze schadepost komt tot een bedrag van € 2.546,40 voor vergoeding in aanmerking.
8.3.3Immateriële schade
8.3.3.1 [slachtoffer] (het slachtoffer)
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 150.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schadepost niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen sprake is van een medische eindtoestand. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de schadepost gedeeltelijk moet worden afgewezen, omdat de duur van het leed op dit moment nog niet kan worden bepaald.
De rechtbank stelt – in tegenstelling tot de raadsman – vast dat, hoewel geen sprake is van een medische eindtoestand, wel vast staat dat bij het slachtoffer sprake is van een onomkeerbare verslechtering. De toestand van het slachtoffer zal naar verwachting progressief verslechteren en de prognose is op termijn infaust. Dat het slachtoffer sinds het strafbare feit in een comateuze situatie verkeert en haar levensverwachting onbekend is, staat er niet aan in de weg om nu een bedrag aan smartengeld te begroten.
Dit plaatst de rechtbank voor de vraag op welk bedrag het smartengeld waarop het slachtoffer recht heeft moet worden begroot. Ingevolge artikel 6:106 lid 1 BW dient het smartengeld naar billijkheid te worden vastgesteld. Die vaststelling geschiedt met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder in het bijzonder (maar daartoe niet beperkt) de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan de aansprakelijke partij te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer.
Voorts dient bij de begroting, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen.
De zwaarte van het aan verdachte te maken verwijt is zoals reeds in dit vonnis is overwogen, zwaar. Uit het hiervoor overwogene blijkt eveneens dat de aard van het letsel van het slachtoffer zeer ernstig is. Voorts is van belang dat enig herstel in de toekomst wordt uitgesloten en dat de prognose op termijn infaust is. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer ten tijde van het strafbare feit 37 jaar was. De rechtbank heeft bij het te bepalen bedrag gelet op de hoogte van het smartengeld in vergelijkbare gevallen. Gelet hierop zal de rechtbank de immateriële schade tot dusver begroten op € 100.000,-. Zij doet dat als voorschot, vanwege alle onzekere (toekomstige) aspecten. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige gedeelte ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk.
8.3.3.2 [echtgenoot] (echtgenoot van het slachtoffer) en [dochter] (dochter van het slachtoffer)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van [echtgenoot] betwist dat er sprake is van een dermate nauwe affectieve relatie tussen hem en het slachtoffer. De raadsman heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de schadepost gedeeltelijk dient te worden afgewezen, omdat toewijzing van het volledige bedrag onaanvaardbaar is.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het ernstig letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. Uit artikel 6:107 BW volgt welke naasten recht hebben op een vergoeding van de affectieschade. De benoemde kring van gerechtigden omvat, voor zover in deze zaak van belang, de echtgenoot van de gekwetste (lid 2 sub a) en het kind van de gekwetste (lid 2 sub d).
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de zeer nauwe affectieve band tussen [echtgenoot] en het slachtoffer. Enkel op basis van de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen hen kan al worden geconcludeerd dat zij op dagelijkse basis met elkaar communiceren.
Het door [echtgenoot] en [dochter] gevorderde bedrag is het bedrag dat op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade geldt voor de echtgenoot en het kind van het slachtoffer dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft. Gelet op het hiervoor omschreven toetsingskader komen de gevorderde vergoedingen van € 17.500,- aan affectieschade voor vergoeding in aanmerking.
8.3.5Eigen schuld
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de eigen schuld van het slachtoffer.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. Om die reden zou een matiging met 50 procent moeten plaatsvinden ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [echtgenoot] en [dochter] .
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat de billijkheid bij zeer ernstig letsel, in afwijking van de hoofdregel bij eigen schuld, vereist dat de schade op een andere wijze wordt verdeeld tussen verdachte en het slachtoffer. Vanwege de ernst van het letsel en de grote negatieve financiële gevolgen voor het slachtoffer dient de schade (bijna) volledig door verdachte te worden vergoed, ongeacht de rol die het slachtoffer in de aanloop daarnaartoe heeft gehad.
Uit het procesdossier volgt dat het slachtoffer voorafgaand aan het strafbare feit verdachte aanzienlijke geldbedragen afhandig heeft gemaakt, hetgeen te zien is in de transacties van verdachte via het mobiele pinautomaat. Het is aannemelijk dat verdachte door het slachtoffer onder druk is gezet om deze betalingen te verrichten. Hier lag, gelet op het WhatsApp-gesprek met haar echtgenoot zoals reeds overwogen, duidelijk een plan aan ten grondslag. Deze gedragingen kunnen aan het slachtoffer worden toegerekend.
Om een deel van de schade voor rekening van het slachtoffer te laten, dient aan een tweetal voorwaarden te zijn voldaan. De eerste is dat haar gedragingen hebben bijgedragen aan haar letsel. De tweede voorwaarde is dat de billijkheid vanwege de uiteenlopende ernst van de fouten en andere omstandigheden van het geval niet eist dat verdachte volledig aansprakelijk is voor het letsel van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van het slachtoffer hebben bijgedragen aan de omstandigheden die hebben geleid tot het strafbare feit. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de verklaringen van verdachte zelf, de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen de gedragsdeskundigen hierover hebben gerapporteerd. Het gedrag van het slachtoffer veroorzaakte voor verdachte een zodanig stresserende situatie dat dit uiteindelijk heeft geleid tot het door verdachte toegepaste geweld en het letsel van het slachtoffer.
Op grond van artikel 6:101 BW dient de schade dan te worden verdeeld over het slachtoffer en verdachte in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht van verdachte geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
Voor de verdeling van de schade van de benadeelde partijen over verdachte en het slachtoffer neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt. De gedragingen van het slachtoffer leiden op basis van het voorgaande tot een verdeling van de aansprakelijkheid van 25 procent voor het slachtoffer en 75 procent voor verdachte. De billijkheid vereist voor de letselschade van het slachtoffer echter een andere verdeling. Dit vanwege de ernst van de door verdachte gemaakte fout en de ernst van het gevolg van het bij het slachtoffer ontstane letsel. Het door verdachte toegepaste geweld, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, wordt als ‘zeer heftige geweldsinwerkingen’ gedefinieerd. Bovendien is sprake van vier punten van impact op zeer kwetsbare delen van het lichaam. Hierbij is het slachtoffer zo ernstig gewond geraakt dat zij in coma is geraakt, waarbij het niet de verwachting dat zij hieruit zal ontwaken. De billijkheidscorrectie leidt naar het oordeel van de rechtbank daarom in dit geval tot een verdeling van de aansprakelijkheid van 10 procent voor het slachtoffer en 90 procent voor verdachte.
De raadsman heeft in zijn pleidooi de eigen schuld van het slachtoffer bepleit. De rechtbank gaat er, gelet op zijn algemene standpunt, vanuit dat het de bedoeling van de raadsman is geweest om ook matiging te laten plaatsvinden ten aanzien van de vordering van het slachtoffer.
8.3.6Conclusie
Verdachte moet de navolgende benadeelde partijen een schadevergoeding betalen:
8.3.6.1 [slachtoffer] (het slachtoffer)
Na de eigen schuld correctie komt het bedrag neer op:
Materiële schade: € 10.359,94 x 90 % € 9.323,95
Immateriële schade: € 100.000,- x 90 % € 90.000,-
8.3.6.2 [echtgenoot] (echtgenoot van het slachtoffer)
Na de eigen schuld correctie komt het bedrag neer op:
Materiële schade: € 2.546,40 x 90 % € 2.291,76
Immateriële schade: € 17.500 x 90 % € 15.750,-
8.3.6.3 [dochter] (kind van het slachtoffer)
Na de eigen schuld correctie komt het bedrag neer op:
Immateriële schade: € 17.500 x 90 % € 15.750,-
8.3.6.4 Wettelijke rente, overige kosten en de schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan de benadeelde partijen is toegebracht.
Voor wat betreft de aan deze schadevergoedingsmaatregelen bij niet betaling verbonden gijzeling zal de rechtbank deze naar rato van de toegewezen schadevergoedingen verdelen, aangezien de gijzeling niet voor meer dan een jaar mag worden opgelegd. Op 1 maart 2020 gold de regeling dat onder een jaar 360 dagen wordt verstaan.