ECLI:NL:RBAMS:2021:1665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
13-222571-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en bedreiging binnen een relatie met gevolgen voor de strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld en bedreiging van zijn echtgenote. De zaak kwam ter terechtzitting op 24 februari 2021, waar de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, de vordering indiende en de raadsman, mr. C.M.E. Schreinemacher, de verdediging voerde. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van zijn echtgenote op 14 september 2019 in Amsterdam, waarbij hij haar bijt en haar bedreigt met de dood. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was voor de mishandeling, gebaseerd op verklaringen van de aangeefster en de bevindingen van de verbalisanten, die letsel op de arm van de vrouw constateerden. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat het letsel door de aangeefster zelf was toegebracht, onaannemelijk. Voor de bedreiging werd ook bewijs gevonden in de verklaring van de zoon van de aangeefster, die getuige was van de bedreiging via een telefoongesprek met de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, maar hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdende was aan een aanpassingsstoornis en andere psychische problemen. De rechtbank besloot de bewezen feiten in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van huiselijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers, maar erkende ook de veranderde omstandigheden van de verdachte en het gebrek aan nieuwe incidenten na de bewezen feiten. De rechtbank besloot geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, gezien de stabilisatie van de situatie tussen de verdachte en zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-222571-19
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak, met machtiging, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.F. van Kregten, en van wat de raadsman van verdachte,
mr. C.M.E. Schreinemacher, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
feit 1:
op 14 september 2019 te Amsterdam zijn echtgenote, [benadeelde partij] , heeft mishandeld door te bijten in haar arm en/of de vingers van haar rechterhand en/of haar rechterhand naar achteren te duwen, door haar tegen het hoofd te slaan of te stompen en/of tegen haar het lichaam te trappen of te schoppen;
feit 2:
op 14 september 2019 te Amsterdam [benadeelde partij] , meermalen heeft bedreigd door te zeggen dat hij haar zou gaan vermoorden.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling er weliswaar wettig bewijs is met betrekking tot het bijten in de arm van het [benadeelde partij] , maar dat dit letsel ook toegebracht zou kunnen zijn door aangeefster zelf, zoals door de verdachte wordt verklaard. Voor de overige onderdelen van de tenlastelegging stelt hij dat er onvoldoende bewijs is, nu de verklaring van de aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging stelt de raadsman dat zijn cliënt vrijgesproken moet worden. Voor wat betreft de bedreiging in de woning is er alleen de verklaring van de aangeefster en ten aanzien van de daarna in de auto gepleegde (telefonische) bedreiging uitsluitend de verklaring van de zoon; omdat ander steunbewijs ontbreekt is er onvoldoende wettig bewijs.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 1 ten gelaste gelegde mishandeling oordeelt de rechtbank het volgende. Na een melding over mogelijke huiselijk geweld gaan verbalisanten op 14 september 2019 naar het adres [adres] te Amsterdam. Aldaar wordt de deur geopend door een vrouw (aangeefster). Verbalisanten zien dat de vrouw tranen in de ogen heeft en op haar wangen, hetgeen erop zou kunnen duiden dat zij emotioneel is en/of pijn ondervindt. De vrouw verklaart op dat moment onder meer dat zij gebeten is door haar man [voornaam verdachte] (verdachte). Verbalisanten zien op de rechter onderarm van de vrouw een afdruk, gelijkend op een bijtafdruk. Verbalisanten maken foto’s van het letsel. De foto’s zijn gevoegd in het dossier. Tevens is er een letselrapportage van drs. J. Stomp, forensisch arts, waaruit blijkt dat de arts een samengestelde rode verkleuring in de huid van de rechter onderarm waarneemt, waarvan de arts beschrijft dat dit letsel zeer goed past bij een bijtverwoning, zoals door een menselijk gebit.
Evenals de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde “bijten in de rechter arm”. De verklaring van de verdachte dat dit letsel door aangeefster zelf toegebracht zou zijn acht de rechtbank onaannemelijk. Voor wat betreft de overige in de tenlastelegging opgenomen onderdelen wordt de verklaring van de aangeefster niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en zal zij de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit oordeelt de rechtbank het volgende. Verbalisanten besloten de aangeefster en haar kinderen mee te nemen naar het politiebureau. Onderweg in het politievoertuig werd de zoon van aangeefster, [naam zoon] , gebeld door de verdachte; er werd gesproken in een voor de verbalisanten vreemde taal. Verbalisant [naam verbalisant] nam het gesprek over van de zoon en hoorde toen verdachte onder meer hem de vraag stellen: “Waarom neem je de kinderen mee?”. Toen verbalisant het gesprek had beëindigd vertelde [naam zoon] aan verbalisanten dat zijn vader zojuist zijn moeder had bedreigd met de woorden: “Ik maak je dood, je gaat eraan. Ik ga je moeder niet levend laten.” Aangeefster verklaart dat zij – in de politieauto – via de luidspreker hoorde dat haar zoon [naam zoon] verdachte aan de telefoon had en dat er [taal] werd gesproken. Van haar zoon hoorde zij dat haar man haar zojuist had bedreigd. Verdachte heeft op 15 september 2019 verklaard dat hij zijn zoon via WhatsApp heeft gebeld toen zijn zoon bij de politie in de auto zat.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de bedreiging, zoals hieronder weergegeven, bewezen. Voor wat betreft de overige in de tenlastelegging opgenomen onderdelen wordt de verklaring van de aangeefster niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en zal de rechtbank de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 14 september 2019 te Amsterdam, zijn, verdachtes echtgenote, genaamd [benadeelde partij] , heeft mishandeld door te bijten in de rechterarm van voornoemde [benadeelde partij] ;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 14 september 2019 te Amsterdam, zijn, verdachtes echtgenote [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [benadeelde partij] en diens zoon dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood, je gaat eraan, ik ga je moeder niet levend laten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 voor wat betreft het onderdeel “door de vingers van de rechterhand en/of de rechterhand van [benadeelde partij] (met kracht) naar achteren te drukken en/of te brengen/houden” een noodweerverweer gevoerd.
Dit verweer behoeft geen bespreking omdat de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen acht.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf van 4 weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat het feit lang geleden is gepleegd en dat de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt radicaal gewijzigd zijn. De scheiding is nagenoeg afgerond en de verhouding van cliënt tot zijn vrouw en kinderen is gestabiliseerd. Volgens de raadsman is er geen gevaar voor herhaling meer. Zoals uit de rapportages blijkt is er het nodige aan de hand met zijn cliënt en daarom geeft de raadsman de rechtbank in overweging geen taakstraf of verplicht reclasseringstoezicht op te leggen, omdat de kans op mislukking daarvan aanzienlijk is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht hij niet passend; een voorwaardelijke gevangenisstraf kan, maar dan zonder bijzondere voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf het volgende laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn vrouw. De rechtbank typeert dit geweld als een vorm van huiselijk geweld. De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. Juist binnen de relationele sfeer dienen veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit een groot goed te zijn. Verdachte heeft hier, met zijn handelingen, ernstig inbreuk op gemaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Verdachte is namelijk door het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2017 veroordeeld terzake huiselijk geweld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank constateert dat verdachte de thans bewezen geachte feiten heeft gepleegd binnen de toen nog lopende proeftijd. Deze omstandigheden rekent de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Tegelijkertijd constateert de rechtbank ook dat er na het plegen van de bewezen verklaarde feiten geen nieuwe strafbare feiten bekend zijn geworden.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de rapporten van M.A. Westerborg, psychiater, van 28 januari 2021 en van J.M. Oudejans, psycholoog, van 20 januari 2021.
De psychiater Westerborg trekt in zijn rapport de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum – of andere psychotische stoornis. Daarnaast is er ook sprake van een aanpassingsstoornis, persisterend, met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een posttraumatische stresstoornis. Tenslotte is er ook sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Betrokkene werd in de loop van zijn huwelijk steeds meer gespannen. Hij functioneerde al marginaal, maar door herhalend verlies (van zijn baan, van het vermogen voor zijn gezin te zorgen, van het verlies van zijn gezin en zijn woning) werden eerdere traumatische gebeurtenissen uit het verleden gereactiveerd. Een politie-inval reactiveerde de stressstoornis wat vervolgens leidde tot een aanpassings-
stoornis. Onder deze omstandigheden werd betrokkene steeds achterdochtiger
naar zijn partner die hij beschuldigde van onder meer vreemd gaan, zijn huisarts
en andere gezagsdragers bij wie hij een complot vermoedde. Betrokkene ging
meer marihuana gebruiken bij een toch wel kwetsbare psyche. De combinatie van
deze factoren leidde uiteindelijk tot huiselijk geweld, en tot de thans bewezen feiten.
Dit leidt tot het advies aan de rechtbank de mishandeling van de echtgenote en de bedreiging in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog Oudejans concludeert dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een aanpassingsstoornis, met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, in gedeeltelijke remissie, alsmede een stoornis in gebruik van cannabis, ernst licht-matig. Deze stoornissen hebben substantieel doorgewerkt in de gepleegde feiten. De voedingsbodem voor de slepende conflicten met de aangeefster, zijn vrouw, is gelegen in verdachtes frustraties en boosheid en gekrenkte trots vanwege zijn marginale sociale status en zijn gevoel te falen als man, partner en vader. Verdachte is onvoldoende in staat gebleken om greep te houden op zijn boosheid en is hij tot het plegen van de bewezen verklaarde feiten gekomen. Op grond van deze overwegingen adviseert de deskundige de bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en de rechtbank zal de bewezen verklaarde geachte feiten de verdachte in verminderde mate toerekenen.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 februari 2021. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden. Tegelijkertijd merkt de reclassering op dat de kans van slagen echter laag zal zijn, omdat betrokkene vooralsnog weigert om een samenwerking aan te gaan met de reclassering. Bij de tenuitvoerlegging van het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak heeft betrokkene in oktober 2020 de toezichthouder immers laten weten niks meer met de reclassering te maken te willen hebben.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken passend en geboden is. Gelet op het feit dat de situatie tussen veroordeelde en diens vrouw en kinderen thans gestabiliseerd lijkt en er overigens geen nieuwe incidenten bekend zijn geworden ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorgestelde bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. J. Thomas en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2021.
[(...)]