ECLI:NL:RBAMS:2021:1663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
13-045099-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen uit geparkeerde auto’s in Amsterdam met gebruik van bankpassen

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen uit geparkeerde auto’s in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zeven feiten, waaronder het vernielen van een garage deur en het stelen van goederen uit verschillende voertuigen, waarbij in sommige gevallen ruiten werden ingeslagen. De verdachte heeft samen met anderen deze diefstallen gepleegd, waarbij ook bankpassen zijn ontvreemd en gebruikt voor contactloze betalingen. Tijdens de zitting op 24 februari 2021 heeft de officier van justitie, mr. S. de Bont, de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. J. van Weers. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en het verweer van de raadsman verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de omschrijving van de feiten voldoende duidelijk was voor de verdachte. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Voor de overige feiten werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de goederen onder hun bereik zijn gebracht door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om onderwijs te volgen. De benadeelde partijen hebben vorderingen ingediend, waarvan er enkele zijn toegewezen, terwijl andere niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet op de juiste wijze was aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-045099-20, 13-212214-19 (TUL)
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
feit 1:
op 6 januari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, opzettelijk een deur van een garage heeft vernield of beschadigd;
feit 2:
op 6 januari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, uit een auto (Audi, [kentekennummer 1] ) goederen, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen,;
feit 3:
op 6 januari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, in een auto (Volkswagen, [kentekennummer 2] ) heeft ingebroken en goederen uit deze auto heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [naam bedrijf 1] ;
feit 4:
op 8 januari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, in een auto (Mercedes-Benz, [kentekennummer 3] ) heeft ingebroken en goederen uit deze auto heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde partij 3] ;
feit 5:
in de periode van 2 tot en met 3 februari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, in een auto (Mercedes-Benz, [kentekennummer 4] ) heeft ingebroken en goederen, waaronder bankpassen, uit deze auto heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde partij 4] ;
feit 6:
op 3 februari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, met de bij de onder feit 5 genoemde inbraak weggenomen bankpassen op naam van [benadeelde partij 4] , Stichting [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] , contactloos betalingen heeft verricht;
feit 7:
in de periode van 4 tot en met 5 februari 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, in een auto (Volkswagen, [kentekennummer 5] ) heeft ingebroken en goederen uit deze auto heeft weggenomen, toebehorende aan [benadeelde partij 7] en/of [naam bedrijf 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde nietig moet worden verklaard. Verdachte wordt verweten dat hij een deur van de parkeergarage aan [adres benadeelde partij 8] heeft vernield of beschadigd maar het is onduidelijk op welke deur de beschuldiging ziet, nu in het dossier melding wordt gemaakt van meerdere deuren in de garage. Op basis van de tenlastelegging is het daarom voor verdachte niet duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van feit 1 voldoende feitelijk en geconcretiseerd is, zodat het voor verdachte – gezien de inhoud van dossier, waaronder de aangifte van [benadeelde partij 8] – voldoende duidelijk is welke handeling verdachte verweten wordt. De dagvaarding ten aanzien van feit 1 is geldig.
Deze rechtbank is voorts bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft de feiten steeds tezamen en in vereniging met een of meer mededaders gepleegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bij zijn voorgeleiding aan de rechter-commissaris verklaard dat hij bij een aantal feiten op de tenlastelegging betrokken is geweest. Ten tijde van de raadkamer gevangenhouding heeft hij erkend dat hij bij alle ten laste gelegde feiten aanwezig was. Hij heeft daarna bij de politie geen nadere verklaring willen afleggen. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich van de gebeurtenissen nog maar weinig kan herinneren maar dat wanneer hij op de camerabeelden te zien is de beschuldiging wel juist zal zijn.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Er is geen bewijs dat verdachte de toegangsdeur tot de parkeergarage in [adres benadeelde partij 8] heeft vernield of beschadigd. In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 79 van het dossier is vermeld dat er geen camerabeelden zijn waarop te zien is hoe deze toegangsdeur wordt geforceerd. Op camerabeelden van de parkeergarage is blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 70 van het dossier weliswaar te zien dat een persoon, die als NN2 wordt aangeduid en die volgens de verbalisanten verdachte betreft, tegen een deur in de parkeergarage aan het trappen is, maar kennelijk is dit niet de beschadigde toegangsdeur waarop de tenlastelegging het oog heeft.
Met betrekking tot de overige aan verdachte tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak te aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte wordt verweten dat hij op 6 januari 2020 een deur van de parkeergarage aan [adres benadeelde partij 8] heeft vernield of beschadigd. Op camerabeelden is te zien dat een persoon die als NN2 wordt aangeduid die bewuste nacht tegen een deur in deze parkeergarage aan het schoppen is. De rechtbank stelt vast dat de persoon die op de diverse camerabeelden door de politie als NN2 wordt aangemerkt, steeds verdachte [verdachte] is. Dat verdachte tegen een deur in de parkeergarage heeft getrapt staat aldus vast. Op de camerabeelden is echter niet te zien dat de deur als gevolg van de door verdachte gegeven trappen is beschadigd.
De rechtbank constateert met de raadsman dat in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 79 van het dossier uitdrukkelijk is vermeld dat er geen camerabeelden zijn waarop te zien is dat de deur van de parkeergarage waarop de aangifte betrekking heeft wordt geforceerd. Dit lijkt er op te wijzen dat de deur waartegen verdachte heeft getrapt niet de vernielde of beschadigde deur is waarvan aangifte is gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde deur in de parkeergarage heeft vernield of beschadigd. Verdachte zal daarom van het feit worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (zaak 2):
op 6 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een personenauto (Audi A3, [kentekennummer 1] ), een fles motorolie en een etui (met daarin een Ray-Ban zonnebril), die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (zaak 4):
op 6 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een personenauto (Volkswagen Polo, [kentekennummer 2] ), een zonnebril (merk Carrera) en de bijbehorende hoes en AirPods (Apple), die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 2] en/of [naam bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een raam van die personenauto in te slaan;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (zaak 7):
op 8 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een personenauto (Mercedes-Benz, [kentekennummer 3] ), een tablet (Apple) en een tas (Louis Vuitton) en een bril (Specsavers) en een zonnebril (Louis Vuitton), die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van die personenauto in te slaan;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde (zaak 8):
in periode van 2 februari 2020 tot en met 3 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto (Mercedes-Benz, [kentekennummer 4] ), bankpassen en een pet (Nike) en een paar Air Max (Nike) en een parfum (Burberry) en make-up (bronzing poeder) en een iPhone en een rugzak (Vaude) en een laptop (Apple) en een camera (Canon) en een paar schoenen (Black Diamond) en een portemonnee (Secrid) en een oplader (Apple), die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van die personenauto in te slaan;
ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde (zaak 9):
op tijdstippen op 3 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan Stichting [benadeelde partij 5] of [benadeelde partij 6] , terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader valselijk gebruik gemaakt van een pinpas t.n.v. Stichting [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en hiermee contactloos betaald;
ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde (zaak 10):
in de periode van 4 februari 2020 tot en met 5 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto (Volkswagen Golf, [kentekennummer 5] ), een rugtas en een laptop (HP) en een externe harde schijf en een zonnebril (Ray-Ban) en een koptelefoon (GBL) en een agenda, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 7] of [naam bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van die personenauto in te slaan.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 27 oktober 2020. Daarnaast zal verdachte een werkstraf moeten verrichten van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat verdachte een kwetsbare jongen is met een verstandelijke beperking, die zich snel door anderen laat beïnvloeden. Door zijn aanhouding en de in het kader van de schorsing ingezette begeleidingstrajecten gaat het nu de goede kant op. Hij is begonnen met een schoolopleiding en is serieus bezig met een praktijkstage. Verdachte ziet in dat hij in het verleden verkeerd bezig is geweest.
De raadsman acht toepassing van het jeugdstrafrecht wenselijk en kan zich vinden in de door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank een werkstraf oplegt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vijf diefstallen uit auto’s die in een parkeergarage stonden geparkeerd. Bij vier auto’s hebben verdachte en zijn mededaders een ruit van de auto ingeslagen om de auto in te kunnen komen.
Bij één van de diefstallen zijn bankpassen ontvreemd, waarmee verdachte samen met een mededader vervolgens goederen heeft aangeschaft door contactloos met deze bankpassen te betalen. Verdachte heeft door zijn handelen schade en vooral veel overlast veroorzaakt voor de betreffende gedupeerden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder voor een diefstal uit een auto is veroordeeld, van welke veroordeling verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd liep.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 27 oktober 2020 is te lezen dat verdachte gemakkelijk negatief beïnvloedbaar is. Er zijn zorgen om zijn sociale netwerk. In het verleden werd hij veelvuldig gezien in gezelschap van criminele jongeren. Hij maakte deel uit van de zogenaamde ‘ [naam groep] ’. De ‘ [naam groep] ’ betreft een overlastgevende groep die onder een geprioriteerde groepsaanpak van gemeente viel. Naar de mening van de wijkagent was verdachte vooral een meeloper.
Uit het rapport komt voorts naar voren dat verdachte in het verleden diverse opleidingen heeft afgebroken wegens veelvuldig verzuim. Sinds begin oktober 2020 volgt verdachte een opleiding om een startkwalificatie te halen op de ‘ [naam onderdeel school] ’, onderdeel van ‘ [school] ’ en wordt er op gestuurd om een gezonde dagstructuur aan te brengen. Het voortzetten van de ingezette interventies worden derhalve als noodzakelijk geacht om een gedragsverandering nu en op langere termijn te borgen.
Het risico op recidive schat de reclassering in als gemiddeld. Gezien zijn leeftijd en ontvankelijkheid voor hulpverlening zijn er nog voldoende mogelijkheden om de kans op recidive in te perken.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling door Inforsa Forensisch Jeugdteam of soortgelijke zorgverlener en een verplichting om onderwijs te volgen. Toezicht op de naleving van de voorwaarden en de begeleiding van verdachte daarbij dienen te geschieden door de volwassenen reclassering.
De rechtbank neemt de bevindingen van de reclassering over. Zij ziet conform het advies van de reclassering, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gezien de ernst en hoeveelheid van de bewezen geachte feiten is een jeugddetentie op zijn plaats. Verdachte heeft voor de onderhavige strafzaak 13 dagen in voorarrest gezeten. Tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis is hij niet opnieuw met de politie in aanraking gekomen. De rechtbank vindt het daarom niet nodig dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. Zij zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 90 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zal verdachte zich moeten houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Tevens zal verdachte een werkstraf moeten verrichten. Mede in aanmerking genomen de vrijspraak voor feit 1, vindt de rechtbank het door de officier van justitie geëiste aantal uren aan de hoge kant. De rechtbank acht een werkstraf van 60 uren passend en geboden.
8.3.2.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
 De benadeelde partij
[benadeelde partij 8]vordert
€ 1.500,-(reparatie garagedeur) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De raadsman is eveneens van mening dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard; primair met het oog op de door hem bepleite vrijspraak voor feit 1, subsidiair omdat de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 8] in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat aan verdachte voor het feit waarop de vordering betrekking heeft (feit 1) geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast.
 De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]vordert
€ 100,-(eigen risico verzekering) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 januari 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
 De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]vordert € 300,- (AirPods € 150,- en eigen risico verzekering € 150,-) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, met dien verstande dat zij voor de weggenomen AirPods, conform de bij de vordering gevoegde factuur een schadebedrag van € 149,-, zal vaststellen. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 299,-, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 januari 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
8.3.3.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het bij vonnis van 12 december 2019 in de strafzaak met parketnummer 13-212214-19 opgelegde voorwaardelijk strafdeel zal worden tenuitvoergelegd omdat verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier geen vordering tenuitvoerlegging bevindt, zodat de vordering niet op de juiste wijze is aangebracht. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i. 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
77 (zevenenzeventig) dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde blijft zich melden na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa, op het adres [adres reclassering] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa Forensisch Jeugdteam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Volgen van onderwijs
Veroordeelde volgt onderwijs op het [school] zoals reeds gestart, voor de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan Reclassering Inforsa (volwassenen reclassering) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 8]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1]toe tot
€ 100,-(honderd euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 100,-(honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal
2dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 2]toe tot
€ 299,-(tweehonderd negenennegentig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 299,-(tweehonderd negenennegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal
5dagen gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-212214-19.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J. Thomas en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2021.
[(...)]