ECLI:NL:RBAMS:2021:1598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
13/242101-20 en 13/181728-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zwaar lichamelijk letsel, veroordeling straatroof en voorhanden hebben van drugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/242101-20 en 13/181728-20. De verdachte werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, straatroof en het voorhanden hebben van drugs. Tijdens de zitting op 17 maart 2021, waar de rechtbank op tegenspraak heeft geoordeeld, zijn de zaken op 23 december 2020 gevoegd. De officier van justitie, mr. R. van Zanten, heeft vrijspraak gevorderd voor de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.H.L.M. Souren, ook pleitte voor vrijspraak van dit onderdeel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, aangezien er geen letsel was vastgesteld en er geen getuigen waren die de verklaring van de aangever ondersteunden. De rechtbank achtte echter de andere ten laste gelegde feiten, waaronder straatroof en het voorhanden hebben van MDMA, wel bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met een eerder verleende rechterlijke machtiging op grond van de Wet forensische zorg. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 50,- voor materiële schade en € 1.400,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die een verstandelijke beperking heeft en onder behandeling staat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/242101-20 (A) en 13/181728-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 17 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag ] 1998,
ingeschreven in de [BRP-adres ] , gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de zitting van 23 december 2020 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.H.L.M. Souren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
op 25 september 2020 te Amsterdam:
1. poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever] door hem (onder meer) tegen het hoofd te schoppen;
2. straatroof met geweld tegen [aangever] op 25 september 2020 te Amsterdam;
3. voorhanden hebben van 4,89 gram MDMA;
Ten aanzien van zaak B:
vernieling van een deur op 21 juni 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde.
De overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak zaak A onder 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever hard heeft geschopt. Er is geen letsel vastgesteld bij aangever en ook zijn er geen getuigenverklaringen die de verklaring van aangever ondersteunen. Op grond van het dossier kan dan ook niet worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijk kans heeft bestaan op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten
De overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
2.
op 25 september 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten Steve Bikoplein, een Gucci tas met inhoud, te weten een telefoon (merk Apple, type iPhone 8+) en een portemonnee met inhoud, die toebehoorde aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [aangever] bij de jas te pakken en aan de jas naar de grond te trekken en vervolgens tegen het hoofd en tegen de rug en tegen de buik te trappen/schoppen;
3.
op 25 september 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,89 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van zaak B
op 21 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur van een pand aan het [adres] dat toebehoorde aan woningstichting Rochdale toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf welke gelijk is aan het voorarrest, met aftrek daarvan.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer C/13/697592 / FA RK 21-1059 een rechterlijke machtiging is verleend op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). Dit rekest is tegelijkertijd met onderhavige strafzaak behandeld. Verder heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Hierbij heeft verdachte aangever uit het niets aangevallen, hem onderuit gehaald en hem geschopt en geslagen. Hiermee heeft verdachte aangever pijn gedaan en inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van aangever. Daarnaast heeft verdachte harddrugs voorhanden gehad en heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling van een deur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 november 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een bedreiging met zware mishandeling.
De rechtbank heeft kennis genomen van een schrijven van mevrouw [naam] , orthopedagoog bij [naam instantie] . Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en een belaste voorgeschiedenis. Verdachte verblijft sinds 28 april 2016 bij [naam instantie] . Verdachte profiteert van de intensieve LVB behandeling en begeleiding die hem in het [naam instantie] wordt geboden. Er lijkt sprake te zijn van blijvende behoefte aan structuur, sturing, ondersteuning en nabijheid van begeleiding. Wanneer deze structurele zorg hem niet blijvend geboden kan worden, is de verwachting dat verdachte onvoldoende overzicht kan bewaren en structureel overvraagd wordt. Dit zal zorgen voor disregulatie en een terugval in zijn zelfredzaamheid en psychische problematiek.
Gelet op de ernst en de combinatie van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarnaast verleent de rechtbank een rechterlijke machtiging voor de duur van zes maanden, op grond waarvan verdachte passende zorg zal worden geboden. Deze beslissing is in een afzonderlijke beschikking onderbouwd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert € 50,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.400,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 2
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Ten aanzien van zaak A onder 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 50,- (zegge: vijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 1.400,- (zegge: duizend vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.450,- (zegge: duizend vierhonderdvijftig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage]