In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/242101-20 en 13/181728-20. De verdachte werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, straatroof en het voorhanden hebben van drugs. Tijdens de zitting op 17 maart 2021, waar de rechtbank op tegenspraak heeft geoordeeld, zijn de zaken op 23 december 2020 gevoegd. De officier van justitie, mr. R. van Zanten, heeft vrijspraak gevorderd voor de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.H.L.M. Souren, ook pleitte voor vrijspraak van dit onderdeel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, aangezien er geen letsel was vastgesteld en er geen getuigen waren die de verklaring van de aangever ondersteunden. De rechtbank achtte echter de andere ten laste gelegde feiten, waaronder straatroof en het voorhanden hebben van MDMA, wel bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met een eerder verleende rechterlijke machtiging op grond van de Wet forensische zorg. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 50,- voor materiële schade en € 1.400,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die een verstandelijke beperking heeft en onder behandeling staat.