ECLI:NL:RBAMS:2021:1597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
13/321698-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 20 december 2020 te Amsterdam een fles Martini en een fles Glühwein heeft gestolen uit een winkel, toebehorende aan Dirk van den Broek. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd. Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. R. van Zanten, de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, heeft geen bewijsverweren gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit bewezen kan worden verklaard op basis van het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd om de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat de verdachte kan terugkeren naar zijn land van afkomst. De rechtbank heeft echter besloten om de ISD-maatregel op te leggen, gezien de ernst van de feiten en het recidivepatroon van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het rapport van de reclassering, dat aangaf dat de verdachte een veelpleger is en dat er geen mogelijkheden voor resocialisatie in Nederland zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de recidive van de verdachte te stoppen en ter bescherming van de maatschappij. De maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en is gericht op de terugkeer naar Polen, waar de verdachte naar eigen zeggen naar terug wil keren. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast en de verdachte is veroordeeld tot de ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/321698-20 (Promis)
Datum uitspraak: 31 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Guman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, een fles Martini en/of een fles Glühwein, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde feit op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
op 20 december 2020 te Amsterdam een fles Martini en een fles Glühwein, die aan Dirk van den Broek toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen ISD-maatregel op te leggen, maar een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest zodat verdachte kan terugkeren naar zijn land van afkomst. Verdachte is in de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht afgekickt van zijn alcohol- en heroïneverslaving. Een twee jaar durende ISD-maatregel om van zijn verslavingen af te komen is in dat geval daarom niet de juiste reactie.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit en verdachte geeft met dit gedrag blijk geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 10 maart 2021, opgemaakt door M. Dort. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie komt betrokkene het laatste half jaar voor zijn huidige hechtenis diverse keren met justitie in aanraking vanwege het plegen van vermogensdelicten. Er is sprake van een delictpatroon. Betrokkene staat geregistreerd als veelpleger en voldoet aan zowel de harde- als de zachte criteria om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd te kunnen krijgen.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel binnen VRIS-ISD te [afdeling], locatie [locatie]. Gelet op het gegeven dat de EU-status van betrokkene is ingetrokken zien wij geen mogelijkheden voor resocialisatie binnen de Nederlandse samenleving en daardoor ook niet voor hulpverlening binnen een ambulant gedwongen kader. Betrokkene dient op basis van de intrekking van zijn EU-status Nederland te verlaten. Voor betrokkene is het momenteel niet mogelijk om in Nederland een toekomst op te bouwen.
Binnen de VRIS-ISD zal worden ingezet op het concretiseren van de toekomstplannen van betrokkene en terugkeer naar het land van herkomst. Daarbij kan er binnen de ISD-maatregel mogelijk meer zicht worden gekregen op zijn middelengebruik en, indien geïndiceerd, - enige behandeling - worden ingezet. Doordat de EU-status van betrokkene is ingetrokken, zal hij bij oplegging van de ISD-maatregel op de VRIS-ISD-afdeling in [afdeling] worden geplaatst. Aldaar kunnen er eventueel interventies worden ingezet vanuit Terwille verslavingszorg, Anonieme Alcoholisten, leefstijltraining, CoVa en behandeling door I-Psy. Wij kunnen hierdoor geen uitspraken doen over de lengte van de duur van de maatregel. Mocht betrokkene eerder kunnen terugkeren naar Polen kan er een verzoek worden ingediend vanuit de ISD-inrichting op de maatregel te laten opheffen.
De kans dat betrokkene, puur op wilskracht en zonder behandeling, weerstand weet te bieden aan zijn middelenproblematiek wordt op basis van het type drugs en het gegeven dat hij zelf aangeeft “zwaar verslaafd” te zijn, als zeer onwaarschijnlijk ingeschat. Waarmee dus ook de kans op herhaling van delictgedrag hoog blijft wat de reclassering betreft.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 17 maart 2021 reclasseringswerker E. Wijbenga, verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft zich aangesloten bij de conclusies van het bovengenoemde rapport.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 3 maart 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavig feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 14 januari 2021 beslist dat verdachte niet rechtmatig in Nederland verblijft. Namens verdachte is beroep ingesteld tegen deze beslissing. Verdachte mag de uitkomst hiervan in Nederland afwachten. In de tussentijd heeft verdachte echter geen recht op sociale voorzieningen in Nederland. Verdachte heeft verder geen vaste woon- of verblijfplaats en geen werk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op eigen initiatief wil terugkeren naar Polen of naar familie in Duitsland.
Gelet op de middelen waaraan verdachte verslaafd was voor zijn detentie, de intensiteit van deze verslavingen en het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats en dagbesteding heeft de rechtbank te weinig vertrouwen dat verdachte weerstand weet te bieden aan zijn middelenproblematiek. De rechtbank acht het dan ook niet waarschijnlijk dat verdachte zelfstandig naar Polen zal terugkeren. De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande geen reden om de gevorderde maatregel niet op te leggen. De rechtbank zal de officier van justitie op dit punt van de vordering dan ook volgen.
De ISD-maatregel is nodig om de aanhoudende recidive van verdachte te stoppen ter bescherming van de maatschappij. Niet is gebleken van klemmende redenen om van het opleggen van de ISD- maatregel af te zien.
Ten aanzien van de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Nu verdachte geen aanspraak zal kunnen maken op sociale voorzieningen, bestaan er geen reële mogelijkheden voor extramurale resocialisatie. Bovendien wenst verdachte terug te keren naar Polen in plaats van een bestaan op te bouwen in Nederland. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De ISD-maatregel zal zijn gericht op terugkeer naar Polen, wat zo snel mogelijk zou kunnen worden gerealiseerd. Tot die tijd kan wellicht binnen de ISD-maatregel al een start worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]