ECLI:NL:RBAMS:2021:1596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
13/182815-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van ex-vriendin met vrijspraak van belaging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging van zijn ex-vriendin en haar familie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 juni 2020 tot en met 12 juli 2020 via WhatsApp en e-mail dreigende berichten heeft verstuurd naar de aangeefster en haar moeder. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bedreiging bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle ten laste gelegde handelingen konden worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belaging, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, maar niet aan alle handelingen die in de tenlastelegging stonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partij, de ex-vriendin, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/182815-20 (Promis) en 13/053291-20 (TUL)
Datum uitspraak: 31 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M.C. van Nielen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 27 juni 2020 tot en met 12 juli 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. bedreiging van [persoon] en familie door hen onder meer dreigende woorden toe te voegen via WhatsApp- en emailberichten;
2. stalking van [persoon] door haar te bellen en te bedreigen en haar familie te benaderen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte de onder 1 ten laste gelegde bedreiging kan worden bewezen met uitzondering van een aantal handelingen. Het dreigen met het verspreiden van naakt- en/of seksfoto’s of video’s is niet te kwalificeren als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Reden waarom deze gedraging niet kan worden bewezen.
De officier van justitie acht mede gelet op de verklaring van verdachte wel bewezen dat verdachte een videoboodschap aan aangeefster heeft verstuurd. Deze handeling kan daarmee worden bewezen. Dat niet duidelijk is wanneer de video is opgenomen doet daar niet aan af. Ook heeft verdachte verklaard dat hij WhatsAppberichten en e-mails heeft verstuurd aan aangeefster en haar moeder. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berichten die door de zus van aangeefster zijn ontvangen in dezelfde stijl zijn geschreven en dat om die reden kan worden bewezen dat verdachte deze heeft gestuurd. Het versturen van een foto van een vuurwapen kan niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Uit onderzoek in het dossier blijkt dat in de ten laste gelegde periode 593 contactmomenten zijn geweest tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van aangeefster, waarvan 90% vanuit verdachte kwam. Hieruit blijkt dat verdachte aangeefster stelselmatig heeft lastig gevallen. Daarnaast blijkt uit feit 1 dat verdachte aangeefster heeft bedreigd en dat hij haar familie heeft lastig gevallen. Deze feitelijkheden kunnen worden gekwalificeerd als belaging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de onder het eerste gedachtestreepje genoemde videoboodschap heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld wanneer deze videoboodschap is opgenomen en wanneer deze aan aangeefster is verstuurd. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte deze bedreiging binnen de ten laste gelegde periode heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is geworden wie de berichten aan de zus van aangeefster heeft verstuurd en wanneer deze berichten zijn verspreid. Daarom kan ook deze handeling niet worden bewezen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De beschreven manier van communiceren en de mate waarin dat gebeurde is kennelijk eigen geweest binnen de relatie tussen verdachte en aangeefster. Zij belden elkaar ook voor de ten laste gelegde periode al veel, er werden over en weer een veelheid aan teksten over elkaar uitgestort en er zijn geen duidelijke grenzen getrokken. De intensieve manier van communiceren werd door beiden kennelijk niet als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ervaren.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte bedreigingen heeft geuit naar aangeefster. De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van alle in de tenlastelegging genoemde handelingen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer de onder het eerste gedachtestreepje genoemde videoboodschap is opgenomen of verstuurd aan aangeefster. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de in de video geuite bedreigingen in de tenlastegelegde periode heeft verspreid, moet verdachte van deze handeling worden vrijgesproken.
Verder is de rechtbank het met de raadsvrouw van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de chatberichten aan de zus van aangeefster heeft gestuurd. Weliswaar heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij WhatsAppberichten aan de zus van aangeefster heeft gestuurd, maar ter terechtzitting ontkent verdachte de in de tenlastelegging genoemde berichten te hebben gestuurd. Ook ontkent verdachte een foto van een vuurwapen te hebben verstuurd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de ten laste gelegde berichten lijken zijn te verstuurd via Facebook Messenger en niet via WhatsApp. Verder is uit de afbeelding in het dossier waarop deze berichten zijn afgebeeld niet op te maken wanneer, door wie en aan wie deze berichten zijn verstuurd. Gelet op het voorgaande zal verdachte ook van deze handelingen worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dreigen met het verspreiden van seksfoto’s en -video’s geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven dan wel bedreiging met zwaar lichamelijk letsel oplevert. Verdachte zal daarom van deze gedraging worden vrijgesproken.
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de onder het laatste gedachtestreepje genoemde videoboodschap dat verdachte hierop weliswaar is herkend door een verbalisant, maar op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat deze videoboodschap binnen de ten laste gelegde periode naar aangeefster is verstuurd. Daarmee kan niet worden bewezen dat de in deze videoboodschap geuite bedreigingen binnen de ten laste gelegde periode zijn geuit. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De overige ten laste gelegde gedragingen kunnen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte worden bewezen.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat in de ten laste gelegde periode sprake is van enorm veel contactmomenten tussen verdachte en aangeefster, vooral via WhatsApp, mail- en belverkeer. In een groot deel van deze contacten kwam het initiatief vanuit verdachte. Ook is gebleken dat sprake is van bedreigingen door verdachte aan het adres van aangeefster. Gelet op de frequentie van deze contacten is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een zekere stelselmatigheid.
Uit de het dossier is echter ook gebleken dat verdachte en aangeefster – ook in de ten laste gelegde periode – veel contactmomenten hebben waarvan de inhoud voor de rechtbank onbekend is gebleven. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij zich door de gedragingen van verdachte onveilig en bedreigd voelt, maar zij benoemt niet zozeer dat zij het veelvuldige contact met verdachte als een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer beschouwt. Ook uit de slachtofferverklaring van aangeefster is niet gebleken dat zij de grote frequentie van het vooral doorverdachte gezochte contact ervaart als een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Gelet hierop is de rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Dit betekent dat de verdachte van de aan hem ten laste gelegde belaging dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 27 juni 2020 tot en met 12 juli 2020 te Amsterdam [persoon] (schriftelijk) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- voornoemde [persoon] via Whatsapp dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik maak je kapot" en
- "Ik naai je heke kk familie. Ik maak je zo ienzo kapot. Hele kop ban je verbou ik. Ik ben voor je deur ik pak je aan woelah.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (bijlage 4, pagina 2) en
- "Woelah ik .maak je.moer kapot dit keer. Ik zal niet rusten tot dat jij dood bent. Onhouw dat. Kijk uit je raam. Moet je die deir nier dicht doen. Hahahahaha. Pakkkiessss. Op je oog slaap hahahaha. Ey ik maK je kaoot woelah. Op alles wat ik lieg heb. Na vandaag ben jij me groot vijhand." en
- de moeder van voornoemde [persoon] via Whatsapp berichten te sturen waarin hij, verdachte, dreigend de woorden toevoegt: ""Woelaag galtoe Ik maak der dood voor u Ik laat noet met ons eer spelen" en "Ik ben in de buurt Woelah maK der dood Me broer me. oom me. vader iedereen isnaam het zoeken [naam 1] moeaf dot niet doen Woelah zijn gaat zien. Ze wilt neuken en de hoer uit hamgen terwijl der kk vriend hele dag wzcht", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- voornoemde [persoon] via e-mail dreigend de woorden toe te voegen: [naam 2] met je vader vadaag let jij op [naam 1] we zulle kijken nu je wilt de hoer spelen toch ewa kijk maar goed [naam 1] . Ga je helemaal kapot maken zo als jij dat bij mij hebt gedaan [naam 1] let jij oo en die dingen stuur ik het jjou moeder gewoon op let jij nu op [naam 1] dit komt allen door Je hoerige kk hoerige zus" en "Woelah ik zal niet rusten tot dat ik je malle moeder heb gepakt [naam 1] a vuile kk wijf mij naaien na 2jaaf toch ey ik naai jou voor die 2jaar [naam 1] maak je moeder kapot jou zus is kkk de lui weet dat a vuile kk stoep hoer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal volgens de officier van justitie de meldplicht als bijzondere voorwaarde moeten worden gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte reeds zes weken in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, maar dat aan hem– indien hij slechts wordt veroordeeld voor de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging – en gelet op de landelijke oriëntatiepunten een gevangenisstraf van kortere duur moet worden opgelegd. Een behandeling zoals voorgesteld door de reclassering acht de raadsvrouw niet nodig. Dit wordt bovendien ook niet gesteund door het psychologisch rapport en de bevindingen van de toezichthouder van verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar en haar moeder teksten via WhatsApp en e-mail verstuurd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn ex-vriendin op deze manier heeft behandeld en dat hij bovendien ook haar moeder hierbij heeft betrokken. De door verdachte verstuurde teksten zijn erg naar en intimiderend. Deze berichten hebben zowel aangeefster als haar moeder angst aangejaagd. Verdachte heeft ter terechtzitting laten blijken dat hij spijt heeft van het versturen van deze berichten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in maart 2020 is veroordeeld ter zake van bedreiging. Ook in deze zaak heeft verdachte zijn ex-vriendin bedreigd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia opgemaakte psychologisch rapport van 29 september 2020 waarin de psycholoog concludeert geen aanleidingen te zien voor begeleiding of behandeling binnen een strafrechtelijk kader.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 6 oktober 2020 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijk straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Dit advies is ter terechtzitting door de toezichthouder van verdachte aangepast. Zij ziet geen aanleiding om tot een toezicht binnen een strafrechtelijk kader te adviseren.
Gelet op de aard en inhoud van de berichten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden. Nu verdachte reeds een lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier en de reclassering geen aanleiding meer ziet voor toezicht, ziet de rechtbank hiernaast geen ruimte of aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke straf.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is door de raadsvrouw van verdachte betwist. Zij heeft aangevoerd dat de door de benadeelde partij gestelde schade niet het gevolg is van de bedreigingen die door verdachte zijn geuit. De onderbouwing van de gestelde schade komt niet overeen met de in de aangifte genoemde handelingen van verdachte. Verdachte heeft bekend dat hij bedreigingen heeft geuit. Indien de rechtbank van oordeel is dat hiervoor een schadevergoeding moet worden toegekend aan de benadeelde partij, dan verzoekt de raadsvrouw het gevorderde bedrag flink te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is onderbouwd dat bij de benadeelde partij sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij komt op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek daarom niet in aanmerking komt voor de gevorderde vergoeding. De vordering tot vergoeding van immateriële schade moet om die reden worden afgewezen. Uit de onderbouwing is duidelijk geworden dat benadeelde partij de hele relatie met verdachte als belastend heeft ervaren, maar enkel psychisch onbehagen of een zich bedreigd of gekwetst voelen is onvoldoende om te kunnen spreken van een aantasting anderszins in de persoon, als bedoeld in de wet.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 23 december 2021, in de zaak met parketnummer 13/053291-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 15 juni 2020 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De genoemde vordering is niet door de officier ondertekend en kennelijk niet ter griffie van de rechtbank ontvangen. Daarnaast heeft de rechtbank geen onderliggende stukken ontvangen. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon] , niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/053291-20.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2021.
[...]