In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging van zijn ex-vriendin en haar familie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 27 juni 2020 tot en met 12 juli 2020 via WhatsApp en e-mail dreigende berichten heeft verstuurd naar de aangeefster en haar moeder. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bedreiging bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle ten laste gelegde handelingen konden worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belaging, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, maar niet aan alle handelingen die in de tenlastelegging stonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partij, de ex-vriendin, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd.