ECLI:NL:RBAMS:2021:1418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AMS 21/1012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens drugshandel

Op 29 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschap Lieven de stad B.V. en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de sluiting van een woning aan de [adres 1] te Amsterdam, die door de burgemeester was opgelegd voor de duur van drie maanden vanwege de aanwezigheid van verdovende middelen. De sluiting was gebaseerd op een besluit van 11 februari 2021, waarin werd gesteld dat er in de woning cocaïne was aangetroffen en dat de woning feitelijk niet bewoond was. De verzoekster, eigenares van de woning, betwistte de sluiting en voerde aan dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning was aangetroffen en dat de sluiting niet noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de cocaïne afkomstig was uit de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te beschermen. De verzoekster werd niet gevolgd in haar betoog dat de sluiting onevenredig was, aangezien de belangen van de openbare orde zwaarder wogen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1012

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2021 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Lieven de stad B.V., te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. W. Altenaar),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kappelhof).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres 1] te Amsterdam gesloten voor de duur van drie maanden, met ingang van 16 februari 2021.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Verzoekster is vertegenwoordigd door [naam 1] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor deze procedure
2.1
Uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de politie van 15 januari 2021 en een bestuurlijke rapportage van 27 januari 2021 is het volgende gebleken. In de woning aan de [adres 1] te Amsterdam (hierna: de woning) zijn op donderdag
14 januari 2021 de volgende zaken aangetroffen:
- twee bewerkte trolleyrolkoffers met restanten wit poeder dat op cocaïne lijkt;
- verpakkingsmaterialen zoals transparante folie sealrol en twee rollen bruine tape;
- € 26.015,- - € 26.015,- in contanten;
- twee encrypted telefoons voor gebruik in het criminele milieu.
Verder staat in de rapportage en het proces-verbaal dat op 30 december 2020 een persoon in een bestelbusje reed en stopte bij de [adres 2] te Amsterdam. De persoon ging met lege handen het flatgebouw binnen en is met een gevulde plastic tas het gebouw uitgelopen. Ongeveer twee kilometer verderop is de persoon door de politie staande gehouden. In de plastic tas bleek een blok cocaïne à 1 kilogram te zitten. Uit onderzoek van de camerabeelden bij de woning blijkt dat deze cocaïne in de woning heeft gelegen. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat het om een feitelijk niet bewoonde woning gaat.
2.2
Op grond van deze informatie heeft verweerder met het bestreden besluit de woning gesloten voor de duur van drie maanden. Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam. [1]
Is sprake van een overtreding?
3. Verzoekster is eigenares van het pand en betoogt primair dat geen sprake is van een overtreding. Er is immers geen handelshoeveelheid drugs in de woning aangetroffen. Uit het proces-verbaal noch uit de bestuurlijke rapportage wordt duidelijk dat de cocaïne die in de plastic tas is aangetroffen uit de woning afkomstig was. Uit de passage “De verdachte stapte uit (de lift, red.) op de tweede etage en liep de trap op naar huisnummer [huisnummer] ” van de bestuurlijke rapportage blijkt niet ontegenzeggelijk dat de persoon de woning met huisnummer [huisnummer] daadwerkelijk in- en uit is gegaan. De politie baseert zich hierbij op camerabeelden die verzoekster niet heeft kunnen inzien.
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal voldoende duidelijk is gebleken dat de cocaïne afkomstig was uit de woning. Daartoe is het volgende van belang.
4.2
Op pagina 2 van het proces-verbaal van 15 januari 2021 staat “Onderzoek middels camerabeelden wees uit dat deze kilo cocaïne uit de woning [adres 1] kwam”. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in beginsel van deze bevindingen uit mag gaan. [2] Dat de foto’s en de onder overweging 3. geciteerde bewoordingen uit de bestuurlijke rapportage voldoende twijfel opleveren voor de conclusie dat de cocaïne niet uit de woning afkomstig is, ziet de voorzieningenrechter daarom op dit moment niet. Indien verzoekster de camerabeelden wil zien, is hiervoor, zoals verweerder ook op de zitting heeft aangegeven, gelegenheid tijdens de hoorzitting in bezwaar.
4.3
Voor sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet is vereist dat de (in dit geval) cocaïne in de woning wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Nu voldoende aannemelijk is dat de persoon de woning betrad met lege handen, de woning verliet met wat later bleek één kilogram cocaïne en deze volgens de bevindingen van de politie afkomstig was uit de woning, volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in haar betoog dat geen sprake was van een overtreding van de Opiumwet. Dat betekent dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten.
Was de sluiting van de woning noodzakelijk?
5. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat de woningsluiting niet noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat te beschermen. Een eerste overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet betekent dat in beginsel moet worden volstaan met een waarschuwing. Alleen in ernstige gevallen mag hiervan worden afgeweken. Verzoekster heeft het lopende huurcontract direct beëindigd en de openbare orde is hiermee hersteld. Verzoekster zal verder concreet toezicht op de woning houden zodat geen recidive zal plaatsvinden en het herstelde woon- en leefklimaat in tact blijft.
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat sluiting van de woning noodzakelijk was en overweegt daartoe als volgt.
6.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het open blijven van de woning een gevaar oplevert voor de openbare orde, onder andere vanwege het gevaar voor ripdeals. Met sluiting van de woning wil verweerder naar buiten toe laten zien dat geen drugs meer worden verhandeld vanuit de woning en het risico voorkomen dat criminelen naar de woning komen. Dat de openbare orde niet is geschaad en dat deze daarom ook niet hersteld hoeft te worden, zoals verzoekster onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2020 [3] aanvoert, ziet de voorzieningenrechter daarom niet.
6.3
Verder volgt uit het beleid van verweerder dat in beginsel een bestuurlijke waarschuwing wordt gegeven indien een woning op het moment van de constatering van de politie feitelijk wordt bewoond. [4] Sluiting van een woning levert immers een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 van het EVRM [5] op. Verweerder heeft in dit kader in het bestreden besluit gewezen op politieonderzoek, waaruit blijkt dat de woning op het moment van constatering niet feitelijk werd bewoond. In het proces-verbaal van 15 januari 2021 staat echter dat de verbalisanten op 6 januari 2021 om 13.00 uur hebben geconstateerd dat de woning als woning in gebruik was. Ook zijn twee personen in de woning aangetroffen en wordt in het proces-verbaal gesproken over illegale onderhuur. Op de zitting heeft verweerder dit nader toegelicht en uitgelegd dat voornoemd proces-verbaal ter zake voor hem niet helder is. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat als uitgangspunt weliswaar wordt genomen het moment van constatering, maar dat hij in dit geval van de situatie ten tijde van het bestreden besluit is uitgegaan. In de zienswijze is door verzoekster namelijk verklaard dat het huurcontract per 1 februari 2021 was beëindigd en vanaf dat moment niemand meer in de woning woonde. Daarom is verweerder er in het bestreden besluit vanuit gegaan dat de woning niet feitelijk werd bewoond. In deze situatie wordt dus geen grondrecht geschonden. De voorzieningenrechter acht deze uitleg vooralsnog voldoende, maar geeft verweerder mee om deze motivering kenbaar en inzichtelijk op te nemen in de beslissing op bezwaar en daarbij in te gaan op voornoemde constateringen van 6 januari 2021 in het proces-verbaal van 15 januari 2021. Gelet op de door verweerder geschetste omstandigheden mocht verweerder er in dit geval vooralsnog van uitgaan dat geen sprake was van een bewoonde woning en hoefde op die grond daarom geen bestuurlijke waarschuwing te worden gegeven.
Was de sluiting evenredig?
7. Tot slot betoogt verzoekster dat de sluiting van de woning onevenredig is. Verzoekster wil groot onderhoud aan de woning laten plegen om deze gereed te maken voor verkoop. Zij heeft hiervoor de aannemer al opdracht gegeven. Zij zal door de sluiting (vertragings)schade lijden. Verder is de bijzondere omstandigheid dat verzoekster zelf heeft gezorgd dat de huur is beëindigd en de woning niet langer bewoond is. Zij heeft er dus zelf voor gezorgd dat het klimaat en de openbare orde hersteld zijn.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder deze belangen van verzoekster niet als bijzondere omstandigheden heeft hoeven aanmerken. Verzoeksters belangen zijn niet anders dan die van andere woningeigenaren die met sluiting geconfronteerd worden. In het beleid is daarnaast al aangegeven dat financieel nadeel in beginsel geen bijzondere omstandigheid is om van een sluiting af te zien. Het belang van de openbare orde en van verweerder om een signaal af te geven dat de woning niet (langer) betrokken is bij drugshandel, heeft daarom in dit geval zwaarder mogen wegen. De sluiting is daarmee evenredig. Dat verzoekster adequaat heeft gehandeld door het huurcontract te beëindigen en ervoor te zorgen dat de woning niet langer bewoond wordt, is een belang dat verzoekster in het kader van het verzoek om heropening naar voren kan brengen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, onvoldoende reden om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is bekendgemaakt door verzending aan partijen op 29 maart 2021.
de griffier is verhinderd
voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beschikbaar op www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/veiligheid/sluitingen.
2.Zie onder meer de uitspraak van 27 januari 2021 de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:169.
4.Zie paragraaf 2.1.3 van Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.