ECLI:NL:RBAMS:2014:8736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
13.751523-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding voor onrechtmatige detentie in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie van verzoeker, geboren in Somalië. Het verzoek was ingediend op 22 oktober 2014 en betreft een schadevergoeding van € 3.150,- voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming en € 550,- voor de kosten van het verzoek. De rechtbank heeft de verzoeker, zijn raadsman mr. R.A. Kaarls en de officier van justitie mr. K. van der Schaft gehoord op 9 december 2014. De officier van justitie stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er geen sprake was van een weigering van de overlevering. De rechtbank oordeelde echter anders en vond dat er aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen op basis van artikel 67 van de Overleveringswet, ondanks het feit dat er geen weigering van de overlevering was. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse overheid een verwijt te maken viel voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming van verzoeker, aangezien het dactyloscopisch onderzoek dat moest vaststellen of verzoeker de juiste persoon was, te laat was uitgevoerd. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 500,- voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming en € 550,- voor de kosten van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten. Verzoeker heeft het recht om binnen een maand na betekening van deze beschikking hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.751523-14
RK nummer: 14/7082 en 14/7084
BESCHIKKING
Op het verzoek
ex artikel 89 en 591a Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) in [geboortedatum],
wonende te [adres, te plaats],
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoek, gedateerd op 22 oktober 2014, is op 23 oktober 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 9 december 2014 verzoeker, zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te ’s-Gravenhage, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 3.150, - door de Nederlandse Staat voor onrechtmatige vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en € 550, - vergoeding voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van het verzoek zijn gemaakt.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat toekenning van de verzochte schadevergoeding op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) in dit geval niet mogelijk is omdat geen sprake is van weigering van de overlevering, zoals vermeld in voornoemd artikel.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aan verzoeker een bedrag van € 500, - schadevergoeding kan worden toegekend in verband met onrechtmatige vrijheidsbeneming.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat uit van het volgende:
  • de Italiaanse autoriteiten hebben op 16 mei 2014 een Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) tegen [verzoeker], geboren op [geboortedatum] te Somalië, burger van Somalië, uitgevaardigd;
  • verzoeker is op 8 augustus 2014 aangehouden en in verzekering gesteld op grond van de OLW in verband met voormeld EAB;
  • verzoeker is op 12 augustus 2014 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld op grond van de OLW in verband met voormeld EAB;
  • het bevel tot bewaring is bij beslissing van de rechter-commissaris van 12 augustus 2014 met ingang van 12 augustus 2014, geschorst onder voorwaarden, waaronder een meldplicht;
  • verzoeker is op 13 augustus 2014 in vrijheid gesteld;
  • de officier van justitie heeft op 14 augustus 2014 een vordering tot in behandeling nemen van voormeld EAB ingediend;
  • op 9 september 2014 is het dactyloscopisch onderzoek ter vaststelling of verzoeker daadwerkelijk de persoon was wiens overlevering door de Italiaanse autoriteiten werd verzocht afgesloten, met als resultaat dat de vingerafdrukken van verzoeker niet zijn herkend als de vingerafdrukken van de persoon wiens overlevering werd verzocht;
  • de officier van justitie heeft de meldplicht van verzoeker op 12 september 2014 beëindigd;
  • de officier van justitie heeft op 22 september 2014 het in bewaring genomen paspoort van verzoeker per aangetekende post naar zijn raadsman verzonden;
  • de officier van justitie heeft op 22 september 2014 voormelde vordering ingetrokken.
Artikel 67, eerste lid, van de OLW bepaalt dat op verzoek van een (gewezen) opgeëiste persoon een vergoeding ten laste van de Staat kan worden toegekend voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens de OLW, in gevallen waarin de overlevering is geweigerd.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in die gevallen de artikelen 591 en 591a Sv van overeenkomstige toepassing zijn.
De rechtbank is, met de raadsman en anders dan het primaire standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat in dit geval aanleiding bestaat schadevergoeding aan verzoeker toe te kennen op basis van het bepaalde in artikel 67 van de OLW. Dat geen sprake is van weigering van de overlevering staat in dit bijzondere geval daaraan niet in de weg. Het dactyloscopisch onderzoek op grond waarvan is komen vast te staan dat verzoeker niet de persoon was wiens overlevering door de Italiaanse autoriteiten werd verzocht, had, zo heeft de officier van justitie ter zitting beaamd, namelijk eerder kunnen en moeten worden gedaan. Hieruit volgt dat de Nederlandse overheid een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de achteraf gebleken onrechtmatige vrijheidsbeneming van verzoeker op grond van de OLW. Een redelijke uitleg van artikel 67 van de OLW brengt met zich dat een en ander op grond van deze bepaling tot toekenning van schadevergoeding moet kunnen leiden.
Voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding sluit de rechtbank aan bij de door de officier van justitie voorgestelde berekening, te weten € 105, - per dag die verzoeker op het politiebureau gedetineerd is geweest (in totaal vier dagen) en € 80, - per dag die verzoeker in het Huis van Bewaring gedetineerd is geweest (in totaal één dag). Deze bedragen komen overeen met de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde standaardbedragen welke de rechtbank pleegt te volgen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de door de raadsman verzochte verhoging vanwege de aan verzoeker opgelegde, vrijheidsbeperkende, voorwaarden verbonden aan de schorsing van de overleveringsdetentie.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor verhoging op grond van de gestelde psychische schade. Deze schade is reeds meegewogen bij de vaststelling van voormelde standaardbedragen en verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van dermate ernstige psychische schade dat aanleiding bestaat van voormelde bedragen af te wijken.
De rechtbank zal tevens de verzochte schadevergoeding ten bedrage van € 550, - voor de kosten, die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van het verzoek zijn gemaakt, toekennen.

5.Beslissing

De rechtbank
KENTaan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat
TOEten bedrage van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane overleveringsdetentie heeft geleden.
De rechtbank
KENTaan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat
TOEten bedrage van
€ 550,- (vijfhonderd en vijftig euro)voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven op 23 december 2014 en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.