ECLI:NL:RBAMS:2020:960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4676
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderbijslag en boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de terugvordering van kinderbijslag en de oplegging van een boete. De eiser, woonachtig in Amsterdam, had eerder kinderbijslag ontvangen voor zijn kinderen, maar de Svb vorderde een bedrag van € 2.689,12 terug en legde een boete op van € 1.267,90 wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht de terugvordering had ingesteld, omdat de eiser zijn verblijf en werkzaamheden buiten Nederland niet had doorgegeven. De boete werd verlaagd naar € 633,95, maar de rechtbank bevestigde dat de boete terecht was opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak. De eiser had ook een nieuwe aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar de Svb had deze afgewezen omdat de kinderen in het buitenland woonden. De rechtbank oordeelde dat de kinderen niet in Nederland woonden en dat de Svb geen recht op kinderbijslag kon toekennen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van de eiser ongegrond waren en dat de Svb de besluiten terecht had genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/4676, AMS 19/182 en AMS 19/4948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer AMS 18/4676
In het besluit van 8 mei 2017 (het primaire besluit I) heeft de Svb een bedrag van € 2.689,12 van [eiser] teruggevorderd en een boete van € 1.267,90 opgelegd.
In het besluit van 21 juni 2018 (het bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] voor wat betreft de terugvordering ongegrond en voor wat betreft de boete gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 633,95.
In de zaak met zaaknummer AMS 19/182
In het besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit II) heeft de Svb aan [eiser] kinderbijslag toegekend voor zijn [kinderen] vanaf het 2e kwartaal van 2018.
In het besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit II) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer AMS 19/4948
In het besluit van 28 november 2018 (het primaire besluit III) heeft de Svb het verzoek van [eiser] om herziening van een (eerder) besluit van 24 november 2016 afgewezen.
In het besluit van 14 augustus 2019 (het bestreden besluit III) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
In alle zaken
[eiser] heeft tegen de bestreden besluiten I, II en III beroep ingesteld. De Svb heeft verweerschriften ingediend.
De zaken AMS 18/4676 en AMS 19/182 zijn behandeld op de zitting van 4 juni 2019. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de Svb was aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om het bestreden besluit III af te wachten.
Nadat [eiser] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit III zijn alle zaken gevoegd behandeld op de zitting van 11 februari 2020. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de Svb was aanwezig.

Overwegingen

Wat aan de beroepen voorafging
1. [eiser] heeft twee kinderen, [kind 1] (geboren [geboortedatum 1] 2011) en [kind 2] (geboren [geboortedatum 2] 2014).
2. In het besluit van 24 november 2016 heeft de Svb het recht op kinderbijslag voor [kind 1] op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) herzien over het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016. Daarnaast heeft de Svb in dit besluit de aanvraag voor kinderbijslag voor [kind 2] vanaf het 1e kwartaal van 2016 afgewezen. De Svb heeft hier aan ten grondslag gelegd dat [eiser] gedurende deze periode niet verzekerd was voor de AKW, kort gezegd omdat hij het merendeel van deze periode met zijn gezin in [land] verbleef en niet in Nederland werkte. In een uitspraak van 8 februari 2018 heeft deze rechtbank het beroep van [eiser] tegen deze beslissing ongegrond verklaard (AMS 17/2893).
3. De Svb heeft in het primaire besluit I een bedrag van € 2.689,12 van [eiser] teruggevorderd aan kinderbijslag die hij had ontvangen over het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016. Omdat [eiser] vanaf het moment dat hij in 2012 kinderbijslag heeft aangevraagd niets heeft doorgegeven over zijn verblijf en werkzaamheden buiten Nederland heeft de Svb in dit besluit ook een boete van 50% opgelegd tot een bedrag van € 1.267,90.
4. In het bestreden besluit I heeft de Svb de boete verlaagd naar € 633,95. Volgens de Svb is sprake van verminderde verwijtbaarheid, omdat [eiser] zijn situatie uiteindelijk uit eigen beweging heeft doorgegeven. De boete bedraagt over het jaar 2012 5% en over de jaren 2013 tot en met 2016 25%. De terugvordering heeft de Svb in het bestreden besluit I in stand gelaten.
5. Op 31 december 2017 heeft [eiser] opnieuw kinderbijslag aangevraagd. Hij heeft hierbij aangegeven dat zijn vrouw een verblijfsvergunning zal krijgen, dat het gezin in februari 2018 naar Nederland zal verhuizen en dat zijn kinderen dan in Nederland naar school zullen gaan. In het primaire besluit II heeft de Svb [eiser] vanaf het 2e kwartaal van 2018 aangemerkt als ingezetene van Nederland en hem vanaf dat moment kinderbijslag toegekend voor zijn beide kinderen.
6. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II en aangevoerd dat hij recht heeft op kinderbijslag vanaf de geboorte van zijn kinderen. De Svb heeft de nieuwe aanvraag van [eiser] ook aangemerkt als een verzoek tot herziening van het besluit van 24 november 2016.
7. In het bestreden besluit II heeft de Svb overwogen dat aan een aanvraag voor kinderbijslag maximaal één jaar terugwerkende kracht wordt verleend. Volgens de Svb heeft [eiser] geen recht op kinderbijslag vanaf het 4e kwartaal van 2016 voor [kind 1] en vanaf het 1e kwartaal van 2017 voor [kind 2] , omdat [eiser] toen niet in Nederland woonde en/of werkte.
8. Het verzoek van [eiser] om herziening van het besluit van 24 november 2016 heeft de Svb afgewezen in het primaire besluit III, omdat [eiser] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld. Dit besluit heeft de Svb in bezwaar gehandhaafd.
De terugvordering (zaak AMS 18/4676)
9. [eiser] voert aan dat de Svb ten onrechte kinderbijslag van hem terugvordert, omdat hij wel verzekerd was voor de AKW van het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016. Volgens hem was hij gedurende deze periode wel ingezetene en werkte hij voor zijn Nederlandse bedrijf. Verder voert hij aan dat zijn rechten zijn geschonden, omdat hij niet op de hoogte was van de eerdere rechtszaak en de uitspraak van deze rechtbank van 8 februari 2018.
10. De rechtbank stelt vast dat de vraag of de Svb het recht van [eiser] op kinderbijslag gedurende het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016 terecht heeft herzien, in dit beroep niet meer aan de orde kan zijn. De rechtbank heeft hier namelijk al over geoordeeld in de uitspraak van 8 februari 2018. De uitnodiging voor de zitting en de uitspraak in die zaak zijn toegestuurd naar de advocaat die zich namens [eiser] had gesteld. Daarmee is [eiser] op de juiste wijze uitgenodigd en de uitspraak op de juiste wijze bekendgemaakt. Dat de voormalig advocaat van [eiser] hem niet op de hoogte zou hebben gesteld van de zitting en de uitspraak, komt in dit geval voor risico van [eiser] . [eiser] heeft ook nadat hij bekend is geworden met de uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat de beslissing om het recht op kinderbijslag over het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016 te herzien in rechte is komen vast te staan.
11. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AKW is de Svb na een herziening vervolgens verplicht de onverschuldigd betaalde kinderbijslag van [eiser] terug te vorderen. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van dringende redenen die maken dat van terugvordering moet worden afgezien. De Svb heeft dan ook terecht een bedrag van € 2.689,12 van [eiser] teruggevorderd.
De boete (zaak AMS 18/4676)
12. In het kader van de boeteoplegging moet de rechtbank beoordelen of [eiser] zijn inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 15 van de AKW heeft geschonden. [eiser] voert aan dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat zich in zijn situatie geen wijzigingen hebben voorgedaan die hij had moeten melden of waarvan hij redelijkerwijs had moeten weten dat hij deze had moeten melden. Het aanvraagformulier heeft hij juist ingevuld, aldus [eiser] .
13. Op het aanvraagformulier van 27 juli 2012 heeft [eiser] aangegeven dat hij in Amsterdam woont, dat [kind 1] bij hem woont en dat zijn partner op een ander adres woont. Op 1 mei 2016 heeft [eiser] kinderbijslag aangevraagd voor [kind 2] en zijn postadres gewijzigd. Op 21 juli 2016 heeft een medewerkster van de Svb contact opgenomen met het door [eiser] opgegeven telefoonnummer. Zij kreeg toen de moeder van [eiser] aan de lijn, die aangaf dat [eiser] sinds 2011 in [land] woont samen met zijn kinderen.
14. Uit de informatie die [eiser] heeft gegeven, volgt onder meer dat hij van augustus 2012 tot september 2015 maar twee weken in Nederland is geweest. Hij had een woning in [land] , zijn vrouw is Argentijns, zijn kinderen zijn daar geboren en zij gingen daar naar school. Naar het oordeel van de rechtbank had het [eiser] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed zouden kunnen zijn op zijn recht op kinderbijslag. Aangezien [eiser] dit niet – althans te laat – aan de Svb heeft meegedeeld, heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dat [eiser] de intentie had om uiteindelijk met zijn gezin naar Nederland te komen, maakt niet dat hij deze feiten niet heeft hoeven melden.
15. In dit geval legt de Svb op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AKW een boete op. De hoogte van de boete wordt volgens het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de beleidsregels van de Svb afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen opzet, grove schuld, verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld en verminderde verwijtbaarheid. In dit geval heeft de Svb over het jaar 2012 een boete van 5% opgelegd en over de jaren 2013 tot en met 2016 een boete van 25%. Deze boete wordt opgelegd als sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht een boete van € 633,95 aan [eiser] opgelegd. [eiser] heeft namelijk van het begin af aan onvolledige informatie gegeven over zijn woon- en leefsituatie en die van zijn kinderen. Dat [eiser] meent dat hij wel ingezetene is, maakt niet dat het hem niet verweten kan worden dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is namelijk aan de Svb om een standpunt in te nemen over het ingezetenschap van [eiser] en [eiser] moet daarvoor alle relevante feiten en omstandigheden melden.
Weigering toekenning kinderbijslag met terugwerkende kracht (zaak AMS 19/182)
17. [eiser] is het er verder niet mee eens dat de Svb hem in het primaire besluit II pas vanaf het 2e kwartaal van 2018 kinderbijslag heeft toegekend. Hij wil kinderbijslag vanaf de geboorte van zijn kinderen. Hij was ook toen al ingezetene van Nederland, betaalde in Nederland als ondernemer belasting en premies voor de volksverzekeringen en verrichte veel van zijn werkzaamheden in Nederland. [eiser] vindt dat hij Nederland nooit definitief heeft verlaten en benadrukt dat hij altijd de intentie heeft gehad om zich met zijn gezin in Nederland te vestigen. Daarom moet volgens [eiser] met terugwerkende kracht kinderbijslag aan hem worden toegekend.
18. Op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. Volgens vaste rechtspraak kan de Svb hier van afwijken als (1) de betrokkene niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak of als (2) de betrokkene onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was. [1] De rechtbank stelt vast dat van een van deze situaties in het geval van [eiser] geen sprake was. Aangezien [eiser] zijn aanvraag heeft ingediend op 31 december 2017, beoordeelt de rechtbank daarom alleen of [eiser] verzekerd was voor de AKW van het 4e kwartaal van 2016 tot en met het 1e kwartaal van 2018.
19. Op de zitting heeft de gemachtigde van de Svb aangegeven dat [eiser] niet verzekerd was voor de AKW op grond van wonen of werken. Los van de vraag of [eiser] verzekerd was voor de AKW, had hij sowieso geen recht op kinderbijslag omdat zijn kinderen in de periode in geding in [land] woonden. Artikel 7b, eerste lid, van de AKW bepaalt namelijk dat geen recht op kinderbijslag bestaat voor een kind dat niet in Nederland woont. Dit artikel is per 1 januari 2015 gewijzigd en daarmee zijn de mogelijkheden om kinderbijslag te exporteren beperkt. Op grond van het overgangsrecht kon onder bepaalde voorwaarden nog tot maximaal 1 juli 2015 kinderbijslag naar [land] worden geëxporteerd. Daarna was dit niet meer mogelijk.
20. Om te bepalen of artikel 7b van de AKW in de weg staat aan het toekennen van kinderbijslag aan [eiser] , moet de vraag worden beantwoord waar zijn kinderen van het 4e kwartaal van 2016 tot en met het 1e kwartaal van 2018 woonden. [eiser] vindt dat zijn kinderen in Nederland woonden. Zij stonden in Nederland ingeschreven en verbleven hier ieder jaar een paar maanden. Zijn jongste zoon heeft ook medische behandeling in Nederland ondergaan.
21. De rechtbank is echter van oordeel dat de kinderen in de periode in geding niet in Nederland woonden. Zij zijn in [land] geboren en hun moeder woonde daar. Zij had immers nog geen verblijfsvergunning. Ook gingen de kinderen in [land] naar school. De kinderen hebben het overgrote deel van de tijd in [land] verbleven. Zij zijn in de jaren 2016 slechts drie maanden en in 2017 slechts twee maanden in Nederland geweest. Daarvoor, in 2014, zijn zij in het geheel niet in Nederland geweest en in 2015 slechts drie maanden. Het enkele feit dat de kinderen wel in Nederland ingeschreven stonden, is niet doorslaggevend. Ook de intentie om met het hele gezin definitief naar Nederland te verhuizen is onvoldoende. In dit geval vindt de rechtbank dat de feiten en omstandigheden zodanig waren dat daaruit volgt dat de kinderen in [land] woonden en niet in Nederland.
22. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of [eiser] verzekerd is voor de AKW, bestaat er dus sowieso geen recht op kinderbijslag omdat de kinderen in [land] woonden. De Svb heeft daarom terecht geoordeeld dat [eiser] over de periode van het 4e kwartaal van 2016 tot en met het 1e kwartaal van 2018 geen recht heeft op kinderbijslag.
Het verzoek tot herziening van het besluit van 24 november 2016 (AMS 19/4948)
23. De rechtbank zal tot slot beoordelen of de Svb het verzoek van [eiser] tot herziening van het besluit van 24 november 2016 terecht heeft afgewezen. In dit besluit heeft de Svb beslist dat [eiser] vanaf het 4e kwartaal van 2012 tot en met het 1e kwartaal van 2016 niet verzekerd was voor de AKW.
24. Om een beslissing te kunnen herzien moet sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn feiten die na het eerdere besluit zijn voorgevallen óf niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Bewijsstukken van eerder aangevoerde feiten of omstandigheden worden meegenomen als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [2]
25. [eiser] meent dat de Belastingdienst zijn inkomen uit 2014 en 2015 ten onrechte heeft aangemerkt als buitenlands inkomen. [eiser] heeft daarom begin 2019 gewijzigd aangifte gedaan over het jaar 2014 en 2015. Zijn inkomsten zijn daarmee voor deze jaren aangemerkt als binnenlands inkomen. Op 14 januari 2020 heeft [eiser] zijn aangifte over de jaren 2015, 2016 en 2017 gewijzigd, door aangifte te doen als ondernemer in plaats van als particulier. Volgens [eiser] zijn de gewijzigde aangiftes een nieuwe onderbouwing van de stelling dat hij op grond van artikel 9 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) verzekerd is voor de AKW. [eiser] vindt dat hij deze bewijsstukken niet eerder kon overleggen, omdat hij vóór de uitspraak van 8 februari 2018 niet wist dat deze gegevens voor de beslissing relevant waren. De Svb zou het besluit van 24 november 2016 op basis van de gewijzigde aangiftes moeten herzien, aldus [eiser] .
26. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. [eiser] heeft er destijds zelf voor gekozen om aangifte te doen van inkomen uit loondienst. De stelling van [eiser] dat hij inkomsten heeft uit een Nederlands bedrijf en hij op grond van artikel 9 van het BUB verzekerd is voor de AKW, is in de eerdere procedure bij de Svb en de rechtbank aan de orde geweest. [eiser] had zijn stelling in die procedure dienen te onderbouwen met bewijs. [eiser] had destijds ook al gewijzigd aangifte kunnen doen en deze stukken kunnen overleggen. Ook had hij in hoger beroep kunnen gaan tegen de uitspraak van 8 februari 2018 om daar deze stukken over te leggen. Dit heeft [eiser] niet gedaan. Dat hij later vanwege voortschrijdend inzicht zijn aangiftes heeft gewijzigd, maakt niet dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op basis waarvan de Svb het besluit van 24 november 2016 zou moeten herzien.
27. De Svb heeft het herzieningsverzoek van [eiser] daarom terecht afgewezen.
Conclusie
28. De beroepen van [eiser] zijn ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

In alle zaken
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 december 2017, te raadplegen op
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2076.