In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die elk eigenaar zijn van een pand waarin een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd, en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een brief van de burgemeester waarin een aankondiging wordt gedaan over een wijziging in de wijze waarop vergunningen voor speelautomatenhallen worden verleend, die per 1 september 2021 in werking zou treden. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar tegen deze aankondiging, dat door de burgemeester niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van de burgemeester geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het enkel een aankondiging van nog vast te stellen beleid betreft en geen rechtsgevolg in het leven roept. De rechtbank oordeelt dat de eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de burgemeester inmiddels een reëel besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
De rechtbank concludeert dat de brief van de burgemeester niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat deze geen rechtsgevolg heeft en de rechtspositie van eisers niet wijzigt. De rechtbank wijst erop dat de eisers de toepassing van het nog vast te stellen beleid in een daadwerkelijk besluit redelijkerwijs kunnen afwachten. De uitspraak eindigt met de mededeling dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.