ECLI:NL:RBAMS:2020:7591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
8180464 CV EXPL 19-24537
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid van bestuurder voor betalingsverplichtingen van besloten vennootschap na faillissement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Heineken Nederland B.V. en een gedaagde, die in het verleden bestuurder en enig aandeelhouder was van een besloten vennootschap. Heineken vorderde betaling van openstaande facturen voor drankleveranties, waarbij de gedaagde zich contractueel hoofdelijk aansprakelijk had gesteld. De gedaagde betwistte zijn aansprakelijkheid en voerde aan dat hij niet begreep dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor de verplichtingen van de vennootschap. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de Leveranciersovereenkomst had ondertekend en daarmee ook de hoofdelijke aansprakelijkheid had aanvaard. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst en dat hij zich niet kon beroepen op dwaling of misbruik van omstandigheden. De vordering van Heineken werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 8180464 CV EXPL 19-24537
Uitspraak: 13 november 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Heineken Nederland B.V.
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. J. Verstoep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als Heineken en [gedaagde] .

1.De procedure·

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 12 november 2019, met producties, de conclusie van antwoord, met producties,
het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 27 februari 2020, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 13 maart 2020 ter bepaling van een datum voor de verschijning van partijen,
de akte overlegging producties van de zijde van Heineken,
de brief van de Afdeling Privaatrecht, teams kanton, van 30 april 2020 waarin aan partijen is medegedeeld dat in verband met de corona-maatregelen wordt afgezien van een mondelinge behandeling en dat de kantonrechter heeft bepaald dat schriftelijk zal worden doorgeprocedeerd,
de conclusie van repliek tevens wijziging van eis, met een productie, de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is in het verleden bestuurder en enig aandeelhouder geweest van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bv] B.V. (hierna: [naam bv] ), die onder de naam [naam onderneming] een horecaonderneming te Amsterdam exploiteerde.
2.2.
Op 14 januari 2016 is tussen Heineken en [naam bv] een overeenkomst (hierna: Leveranciersovereenkomst) gesloten waarbij kort gezegd de condities voor het leveren van bier door Heineken aan [naam bv] werden overeengekomen. Deze Leveranciersovereenkomst bevat onder meer de volgende passage:
"Bij de in deze bief opgenomen offerte geldt het volgende:
(...)
De heer [gedaagde] verklaart zich hoofdelijk aansprakelijk voor alle (betalings)verplichtingen aan Heineken Nederland B.V. & HEINEKEN Groothandel B.V.''
2.3.
De Leveranciersovereenkomst is onder het kopje "Voor akkoord" ondertekend door [gedaagde] . Hij heeft tevens een paraaf geplaatst op elke pagina (in totaal drie pagina's), dus ook op pagina 2 waar de voornoemde passage is opgenomen.
2.4.
Bij (de onderhandelingen die geleid hebben tot) het sluiten van de Leveranciersovereenkomst is [gedaagde] bijgestaan door een gespecialiseerde adviseur, het horeca-adviesbureau Biercontract.nl.
2.5.
Heineken heeft voor nadien gedane drankenleveranties aan [naam bv] diverse facturen aan laatstgenoemde gezonden, die aanvankelijk tot een bedrag van
€ 3.210,22 onbetaald zijn gelaten.
2.6.
Op 8 november 2016 is [naam bv] in staat van faillissement verklaard. Op 24 juli 2018 is dit faillissement wegens een gebrek aan baten opgeheven. Heineken heeft hieruit geen uitkering ontvangen.
2.7.
Na daartoe op 30 oktober 2019 verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft Heineken op diezelfde dag voor een bedrag van € 6.000,­ conservatoir beslag laten leggen op het woonhuis van [gedaagde] . Dat beslag is op 4 november 2019 aan hem betekend.
2.8.
Op 3 december 2019 heeft de gemachtigde van Heineken een bedrag van
€ 5.143,70 ontvangen van de notaris van [gedaagde] . De gemachtigde van [gedaagde] heeft aan de gemachtigde van Heineken laten weten dat dit een betaling onder protest betrof.

3.Het geschil

3.1.
Heineken vordert, na wijziging van eis, in haar eigen woorden en uitvoerbaar bij voorraad:
"i. te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de Leveranciersovereenkomst voorvloeiende verplichtingen, althans onrechtmatig jegens Heineken heeft gehandeld;
ii. te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens Heineken hoofdelijk aansprakelijk is voor de uit diens tekortkoming en/of onrechtmatige daad voortivloeiende, door Heineken geleden en te lijden schade, thans begroot op € 5.473,22;
iii. [gedaagde] te veroordelen om aan Heineken het thans nog verschuldigde bedrag ad € 329,52 te betalen;
iv. [gedaagde] te veroordelen om de door Heineken gemaakte beslagkosten ad € 480,49 te betalen;
v. [gedaagde] te veroordelen om aan Heineken de kosten van onderhavige procedure te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening."
3.2.
Heineken baseert haar vordering primair op nakoming van de contractuele verplichting (hoofdelijke aansprakelijkheid) van [gedaagde] in persoon uit hoofde van het Leverancierscontract en subsidiair op grond van onrechtmatige daad, nu [gedaagde] volgens Heineken in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam bv] bestellingen bij Heineken heeft gedaan terwijl hij toen al wist dat de vennootschap de verplichtingen gelet op het naderende faillissement niet zou kunnen nakomen.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals ook al uit de hiervoor vastgestelde feiten blijkt, neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat [gedaagde] de Leveranciersovereenkomt - de hiervoor onder 2.2 geciteerde passage daarin begrepen - in ieder geval voor akkoord heeft ondertekend (wat de strekking van dat akkoord is komt hierna aan de orde). [gedaagde] heeft dat aanvankelijk weliswaar in vage bewoordingen 'en bij gebrek aan wetenschap' betwist, maar nog afgezien van het wat wankele karakter van die betwisting heeft hij ook zelf gesteld dat hem begin 2016 een offerte is gestuurd die hij heeft ondertekend. Als die een andere tekst had dan de Leveranciersovereenkomst had het op zijn weg gelegen dat nader te onderbouwen en eventueel met een bewijsstuk te staven, maar dat heeft hij nagelaten.
4.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagde] de Leveranciersovereenkomst uitsluitend namens [naam bv] heeft getekend (en aldus geen verplichting voor zichzelf heeft gecreëerd, zoals hij betoogt) of dat hij die ook namens zichzelf van een handtekening heeft voorzien (zoals Heineken betoogt). Die vraag dient in het voordeel van Heineken te worden beantwoord. Daarbij is van belang dat de geplaatste handtekening onder het kopje 'Voor akkoord' is gedaan, en niet - zoals wel voor de hand had gelegen
indien uitsluitend namens de vennootschap werd getekend - van de toevoeging 'namens [naam bv] ' of iets soortgelijks is voorzien. En dit is des te meer van betekenis nu de Leveranciersovereenkomst behalve verplichtingen voor de vennootschap ook een hoofdelijke aansprakelijkheid voor [gedaagde] in persoon bevat. Die bepaling zou immers zinledig zijn indien uitsluitend namens de vennootschap is getekend, want dan zou geen gebondenheid voor [gedaagde] bestaan. Tekst, redactie en ratio van de Leveranciersovereenkomst wijzen er op dat die gebondenheid wel de bedoeling van partijen was; dat dit toch anders moet worden gezien is daar tegenover door [gedaagde] te weinig onderbouwd. Zijn verweer op dit punt slaagt dus niet.
4.3.
[gedaagde] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is op welke betalingsverplichtingen de hoofdelijke aansprakelijkheid van hem ziet. Zijn niet nader gemotiveerde conclusie is dat niet kan worden aangenomen dat het om betalingsverplichtingen van de vennootschap gaat. Om welke betalingsverplichtingen en/of schuldenaren het dan wél zou gaan, is evenmin door hem aangevoerd laat staan onderbouwd, zo al denkbaar zou zijn dat er sprake zou kunnen zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid voor verplichtingen en/of schuldenaren die niets met de context van de betreffende Leveranciersovereenkomst te maken hebben. De kantonrechter deelt de conclusie van [gedaagde] dan ook niet. Gelet op de tekst van de Leveranciersovereenkomst en de gestelde context daarvan is er geen aanwijzing dat het om andere betalingsverplichtingen dan uitsluitend die rechtstreeks uit hoofde van de Leveranciersovereenkomst gaat (wellicht ten overvloede: de bepaling is opgenomen onder het kopje: 'Bij de in deze brief opgenomen offerte geldt het volgende:' ...).
4.4.1.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat hij wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid zoals die uit de Leveranciersovereenkomst voortvloeit heeft gedwaald, dan wel dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Had hij geweten dat hij zich als hoofdelijk medeschuldenaar aan de uit deze overeenkomst voorvloeiende verplichtingen zou verbinden, dan had hij die niet ondertekend. Eerder gold een dergelijke bepaling niet terzake de leveringen aan [naam bv] , en volgens [gedaagde] heeft Heineken 'op slinkse wijze' misbruik gemaakt van het bij de vennootschap en hem bestaande vertrouwen in Heineken dat zij niet plotseling een zo verstrekkende bepaling zou opnemen. Het had op de weg gelegen van Heineken om hem daar expliciet op te wijzen, met name ook op de gevolgen daarvan voor [gedaagde] , zo meent hij.
4.4.2.
Ook dit verweer slaagt niet. De discussie of deze bepaling nu wel of niet expliciet tussen partijen is besproken (Heineken stelt van wel) behoeft daartoe niet eens te worden beslecht. Wat [gedaagde] ook bedoelt met zijn verweer dat Heineken 'op slinkse wijze' zou hebben gehandeld, er is aan hem als ondernemer, bestuurder én enig aandeelhouder van een besloten vennootschap een toch tamelijk eenvoudige, beknopte en zoals hiervoor is overwogen niet - althans niet zonder meer - voor meerdere uitleg vatbare zakelijke overeenkomst met hoofdelijke aansprakelijkheidsbepaling voorgelegd. Daarbij is hij bijgestaan door een door hem ingeschakelde, kennelijk in dit soort contracten gespecialiseerde adviseur. [gedaagde] kan zich onder deze omstandigheden niet beroepen op de hoedanigheid van een onwetende consument, zo dat hier al succesvol zou zijn. Uit het feit dat [gedaagde] iedere pagina van de overeenkomst heeft geparafeerd en de overeenkomst 'Voor akkoord' heeft ondertekend volgt dat hij de inhoud van de overeenkomst heeft gelezen en de aard en de strekking daarvan heeft begrepen, althans dat hij wordt geacht die overeenkomst te hebben gelezen en de aard en de strekking daarvan te hebben begrepen. Dit heeft
Heineken redelijkerwijs ook kunnen en mogen verwachten van [gedaagde] die immers als professionele wederpartij het aanbod van de Leveranciersovereenkomst heeft aanvaard. Voor zover [gedaagde] van mening is dat hij de consequenties van de hoofdelijke aansprakelijkheid niet heeft overzien toen hij het aanbod van Heineken heeft aanvaard, en zich pas bij de aanspraak door Heineken op zijn persoonlijke verplichtingen uit de Leveranciersovereenkomst heeft gerealiseerd welke gevolgen die bepaling voor hem in persoon heeft, komt dat voor zijn eigen rekening en risico. [gedaagde] had zijn kennelijk onbegrip over de hoofdelijke aansprakelijkheid immers toen - voor de aanvaarding daarvan - moeten bespreken met zijn adviseur of Heineken. Uit niets blijkt dat hij dit onbegrip toen of op enig moment daarna tot deze procedure bekend heeft gemaakt aan Heineken. Onder de gegeven omstandigheden kan dit thans niet voor rekening van Heineken komen. Hoe het bij de besprekingen ook is gegaan (nogmaals: Heineken stelt dat de bepaling expliciet is besproken), de stelling dat Heineken hem hoe dan ook op de bepaling omtrent de
hoofdelijke aansprakelijkheid had moeten wijzen, bij gebreke waarvan een beroep op dwaling en/of misbruik van omstandigheden reeds daarom zou moeten slagen, gaat dan ook niet op.
4.5.
De vordering is gelet op het voorgaande toewijsbaar als na te melden. De vraag of [gedaagde] in de periode voorafgaand aan het faillissement van [naam bv] onrechtmatig jegens Heineken heeft gehandeld (de subsidiaire grondslag) behoeft in dit geding niet te worden beantwoord.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] de proceskosten te dragen, met inbegrip van de gevorderde beslagkosten. Dat die eerst na wijziging van eis zijn gevorderd is niet in strijd met de goede procesorde; [gedaagde] heeft nog steeds verweer kunnen voeren. Dat verweer leidt niet tot de conclusie dat het beslag onrechtmatig is gelegd; de enkele aanwezigheid van 'alternatieven' maakt nog niet dat niet voor de optie van het leggen van conservatoir beslag kan worden gekozen. En anders dan [gedaagde] aanvoert had Heineken een opeisbare vordering ten tijde van het leggen van het beslag.
4.7.
Heineken heeft ter onderbouwing van haar gemaakte beslagkosten haar verzoekschrift tot het doen leggen van een conservatoir beslag en een betekeningsexploot van het verleende verlof in het geding gebracht. De kosten van dat betekeningsexploot zijn € 75, 19. Dat Heineken naast dit bedrag (en het griffierecht en het salaris voor de gemachtigde) nog meer beslagkosten heeft gemaakt, blijkt niet uit het procesdossier.
4.8.
De na dit vonnis te onstane kosten aan de zijde van Heineken zijn begrootbaar en toe te wijzen als na te melden.
4.9.
De door Heineken gevorderde vermeerdering met rente over de kosten wordt toegewezen, waarbij de rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt toegepast.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de Leveranciersovereenkomst voortvloeiende verplichtingen,
5.2.
verklaart dat [gedaagde] jegens Heineken aansprakelijk is voor de uit diens tekortkoming voortvloeiende schade ter hoogte van € 5.473,22,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Heineken te betalen het thans nog openstaande bedrag van € 359,52,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten, aan de zijde van Heineken tot op heden begroot op:
- explootkosten € 158,71 (dagvaarding en betekening verlof conservatoir beslag)
- griffierecht € 486,00
- salaris gemachtigde € 750,00 (inclusief 0,5 punt beslagrekest)
Totaal € 1.394,71
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de onder 5.5 bedoelde aanschrijving tot de dag der voldoening.
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van Heineken ontstane nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW vanaf vee1iîen dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der voldoening.
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.3 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J. Thomas, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter