ECLI:NL:RBAMS:2020:7532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
13/197075-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens woninginbraak, huisvredebreuk en winkeldiefstallen met bijzondere aandacht voor psychische problematiek en reclasseringstoezicht

Op 30 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die gedetineerd is in een penitentiaire inrichting. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraak, huisvredebreuk en winkeldiefstallen, gepleegd in de periode van juni tot en met juli 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en de verdediging door raadsman mr. A.M.J. Comans. Tijdens de zittingen op 22 september en 18 december 2020 zijn de feiten en omstandigheden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de vernieling van een drone, waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizofrenie-spectrumstoornis, en heeft besloten tot een gevangenisstraf van 220 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een forensische psychiatrische afdeling. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/197075-20 (A), 13/183774-20 (B), 13/199024-20 (C), 16/157745-20 (D) en 13/167194-20 (TUL)
Datum uitspraak: 30 december 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2020, alsmede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter op 22 september 2020.
De zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht en op de terechtzitting van 22 september 2020 zijn gevoegd, worden hierna als respectievelijk zaak A (13/197075-20), zaak B (13/183774-20), zaak C (13/199024-20) en zaak D (16/157745-20) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.M.J. Comans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
Zaak A
Feit 1, primair
op 29 juli 2020 een diefstal met braak heeft gepleegd uit een woonboot aan de [adres 1] te Amsterdam.
Feit 1, subsidiair
op 29 juli 2020 een poging tot diefstal met braak heeft gepleegd uit een woonboot aan de [adres 1] te Amsterdam.
Feit 2
op 29 juli 2020 huisvredebreuk heeft gepleegd ten aanzien van een woonboot aan de [adres 1] te Amsterdam.
Feit 3
op 29 juli 2020 in Amsterdam een drone heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft gemaakt en/of weggemaakt.
Zaak B
op 14 juli 2020 in Amsterdam bij Albert Heijn een winkeldiefstal heeft gepleegd.
Zaak C
Op 5 juli 2020 in Amsterdam bij Albert Heijn een winkeldiefstal heeft gepleegd.
Zaak D
Op 16 juni 2020 in Almere bij Albert Heijn een winkeldiefstal heeft gepleegd.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, met uitzondering van de vernieling van de drone zoals ten laste gelegd in zaak A onder 3. Zij verzoekt verdachte voor dit feit vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie niet bewezen wat in zaak A onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het in zaak A onder 1 en 2, zaak B, zaak C en zaak D ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wat in zaak A onder 1 primair en 2, zaak B, zaak C en zaak D is ten laste gelegd kan worden bewezen. Dit oordeel behoeft geen verdere motivering gelet op het standpunt van de officier van justitie en het feit dat de raadsman ten aanzien van het bewijs geen verweer heeft gevoerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A onder 1 primair
op 29 juli 2020 te Amsterdam uit een woonboot gelegen aan [adres 1] een vest en kettingen en ringen en (schakel)armbanden en een zakhorloge en een Cartier horloge en een halsketting en een beeld die toebehoorden aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van zaak A onder 2
op 29 juli 2020 te Amsterdam in de woonboot [adres 1] bij [benadeelde partij] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
Ten aanzien van zaak B
op 14 juli 2020 te Amsterdam meerdere etenswaren die toebehoorden aan de Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak C
op 5 juli 2020 te Amsterdam meerdere artikelen die toebehoorden aan de Albert Heijn heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak D
op 16 juni 2020 te Almere een hoeveelheid levensmiddelen die toebehoorde aan winkelbedrijf Albert Heijn heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van door haar in zaak A onder 1 primair en 2, zaak B, zaak C en zaak D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden toezicht door de reclassering en een klinische opname in een Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA). Uit de rapporten blijkt dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofrenie-spectrumstoornis of andere psychotische stoornis. De officier van justitie heeft bij haar eis derhalve rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte, afgezien van zijn eigen verantwoordelijkheid, geen toe-eigeningswil had en er onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van huisvredebreuk. Gelet op deze omstandigheden en de ernst van de gedragingen is verdachte met de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht voldoende gestraft voor alle feiten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op de leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en huisvredebreuk. Een woninginbraak, alsmede huisvredebreuk tasten het eigendomsrecht van de gedupeerde(n) aan en veroorzaakt materiële schade. Bovendien vormen dergelijke misdrijven een inbreuk op de privacy en tasten dergelijke feiten het gevoel van veiligheid in de eigen woning aan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt het plegen van meerdere winkeldiefstallen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 november 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een woninginbraak en een straatroof is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook het Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 16 december 2020 in haar oordeel betrokken. In dit advies wordt uiteengezet dat het ten laste gelegde waarschijnlijk voortkomt uit psychiatrische problematiek en stress over sociaal-maatschappelijke problemen, welke de voornaamste risicofactoren voor recidive zijn. Verdachte is gediagnosticeerd met een psychotisch toestandsbeeld, waar hij, behalve medicatie in het PPC, momenteel geen behandeling voor krijgt. Daarnaast zijn praktische zaken (zoals een woon- of verblijfplaats, dagbesteding en financiën) niet op orde. Hij lijkt niet in staat dit zelfstandig te kunnen regelen. De kans op herhaling van het delictgedrag wordt, gezien bovenstaande, door de reclassering hoog ingeschat. Hoewel in het kader van een eerdere strafzaak begin 2020 is geadviseerd reclasseringstoezicht op te leggen en nadere diagnostiek en behandeling door een forensisch behandelteam uit te laten voeren, is dat toen niet opgelegd door de rechtbank. Het FACT-team van Inforsa heeft tijdens zijn huidige verblijf in detentie een intake met betrokkene gevoerd om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een behandeling. Omdat er sprake is van onvoldoende ziekte-inzicht en motivatie lijkt ambulante begeleiding niet voldoende. Het wordt noodzakelijk geacht dat er eerst klinische opname plaatsvindt (gericht op psycho-educatie en het vergroten van ziekte-inzicht) voordat hij ambulant begeleid gaat worden.
De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht alsmede opname in de [naam instelling 1] waar verdachte al is aangemeld, of soortgelijke zorginstelling. De reclassering acht hiernaast een zorgmachtiging wenselijk, als ‘achtervang’ voor het geval verdachte zijn medicatie niet vrijwillig tot zich neemt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Het uitgangspunt bij veelvuldige recidive van winkeldiefstal is volgens deze oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 1 maand. Bij recidive van woninginbraak is een gevangenisstraf van 5 maanden het uitgangspunt. Voor huisvredebreuk zijn geen oriëntatiepunten opgenomen en voor dit feit heeft de rechtbank rekening gehouden met die straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd door de rechtbanken in Nederland.
Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 20-7828, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor benoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd, nu het de rechtbank wenselijk voorkomt dat verdachte aansluitend aan de detentie in het kader van de bijzondere voorwaarden kan worden geplaatst in de [naam instelling 1] .
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 220 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten een meldplicht bij de reclassering en opname in een FPA.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 12.525,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de deur van € 200,- kan worden toegewezen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De overige schadeposten zijn volgens haar onvoldoende onderbouwd zodat niet vast te stellen valt dat die schade daadwerkelijk is geleden. Met betrekking tot de sieraden heeft zij naar voren gebracht dat de bijgevoegde taxaties zijn verricht in het kader van de verzekering. Over eventueel door de verzekering te vergoeden schade is geen informatie overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten de braakschade aan de deur geschat op € 200,-. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 200,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van het overige deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/167194-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 juli 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Gegeven de te nemen beslissingen acht de rechtbank toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 138, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2, zaak B, zaak C, zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1 primair:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van zaak A onder 2:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
Ten aanzien van zaak B, zaak C en zaak D:
telkens, diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 220 (tweehonderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich gedurende de proeftijd bij de reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde moet zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd laten opnemen bij de [naam instelling 1] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien er aansluitend aan zijn detentie nog geen plek beschikbaar is, zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening.
De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering, na overleg met de behandelaren, nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Veroordeelde dient, tijdens of na zijn behandeling, mee te werken aan schuldhulpverlening, het vinden van passende huisvesting (ook als dit inhoudt dat hij verblijft in een begeleid of beschermd wonen instelling) en hij dient mee te werken aan de ambulante behandeling, volgend op zijn klinische behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen € 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 9 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarde geplaatst wordt in de kliniek van [naam instelling 2] . Dit bevel zal apart worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2020.
de griffier is buiten staat dit de jongste rechter en de oudste
vonnis mede te ondertekenen rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
[---]
.