ECLI:NL:RBAMS:2020:746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
13/751290-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 29 december 2011 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in aanmerking moet komen voor gelijkstelling met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelt dat de verdediging onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de zorgen over de rechtsstaat in Polen in overweging genomen, maar concludeert dat er geen concrete en controleerbare gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751290-19
RK nummer: 19/5764
Datum uitspraak: 6 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2011 door
the Second Criminal Division of the Regional Court in Elbląg(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvend op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 november 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C. McGivern. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, zijn beiden niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd omdat de raadsman op voorhand had aangegeven verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen. Zijn verzoek om aanhouding is ingewilligd.
Zitting 23 januari 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 23 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on temporary arrest of the District Court in Ostróda(Polen) van 6 december 2010 met kenmerk II Kp 417/10 (1 Ds. 1992/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit in onderdeel E onder a) van het EAB waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in onderdeel E onder b) niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.Artikel 6, vijfde lid, OLW

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om stukken te verzamelen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De opgeëiste persoon woont al dertien jaar in Nederland, al die tijd woont hij samen met zijn vriendin, die kostwinner is.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft. Hij is niet ingeschreven, heeft geen recente inkomensgegevens overgelegd en evenmin aangetoond dat hij door zijn vriendin wordt onderhouden. Hij kan dan ook niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
1. bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft het eerstgenoemde vereiste geldt volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger. Het is aan de opgeëiste persoon om aan te tonen dat hij gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijft in Nederland. Daartoe dienen tijdig, voorafgaand aan de zitting, documenten te worden overgelegd. [1]
De rechtbank stelt vast dat de verdediging geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft.
Bij het schorsingsverzoek van 17 oktober 2019 heeft de vorige raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P.J. Verbeek, documenten overgelegd waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon een dusdanige band heeft met Nederland dat sprake is van gelijkstelling. De rechtbank stelt vast dat uit deze documenten onvoldoende blijkt dat de opgeëiste persoon aan de inkomenseis voldoet dan wel dat zijn partner voldoende middelen van bestaan heeft om de opgeëiste persoon te kunnen onderhouden. De rechtbank kan de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander in de zin van artikel 6, vijfde lid, OLW.
6.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Poolse rechtsstaat’)
6.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon, gelet op de in de Poolse rechtstaat vastgestelde structurele gebreken, een gerede kans loopt dat hem geen eerlijk en onafhankelijk proces wacht. Daarom moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank af te wijken van haar uitspraak van 16 januari 2020 met zaaknummer ECLI:NL:RBAMS:2020:184 en de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen ter beantwoording van de derde vraag van het door het Hof van Justitie van de Europese Unie gegeven toetsingskader in het arrest van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU.
Mocht de rechtbank dit verzoek afwijzen, dan dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om de verdediging in de gelegenheid te stellen nadere gegevens op te vragen over de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon die aannemelijk maken dat concreet sprake is van een (te verwachten) oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de rechtbank in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat in zaken waarin de Poolse rechtsstaat een rol speelt, de eerste twee vragen van het toetsingskader positief kunnen worden beantwoord. De officier van justitie volgt de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2020 met zaaknummer ECLI:NL:RBAMS:2020:184. De opgeëiste persoon heeft geen hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden naar voren gebracht en er is geen informatie voorhanden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. Voor aanhouding van de zaak is daarom geen aanleiding en de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van haar uitspraak van 16 januari 2020 en oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de vragen betreffende tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen naar haar oordeel weliswaar summier, maar afdoende zijn beantwoord door de Poolse justitiële autoriteiten.
De informatie die tot op heden in andere overleveringsprocedures aan de rechtbank is verstrekt betreffende tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen die jegens Poolse rechters kunnen (en in sommige gevallen daadwerkelijk) worden geïnitieerd, heeft de zorgen die de rechtbank heeft over de toenemende druk waaraan de rechterlijke macht in Polen blootstaat en de impact die dit heeft op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en (daaruit voortvloeiend) het recht op een eerlijk proces in Polen, bevestigd en versterkt.
Het vorenstaande laat echter onverlet dat het voor stap 3 noodzakelijk is dat de opgeëiste persoon feiten en omstandigheden aanvoert die zien op zijn persoonlijke situatie en die - in het licht van de (voortdurende) ontwikkelingen inzake de Poolse rechtsstaat - duiden op een reëel gevaar dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De verdediging heeft hiertoe een brief van de behandelend psychiater van de opgeëiste persoon overgelegd waaruit blijkt dat hij onder behandeling is. Verder heeft de verdediging stukken en een brief afkomstig van de advocaat van de opgeëiste persoon in Polen verstrekt. In deze brief wordt onder meer gesteld dat de verdenking jegens de opgeëiste persoon is gebaseerd op een verklaring van een medeverdachte (ene [naam medeverdachte] ) die in ruil daarvoor strafvermindering heeft gekregen. Als gevolg van het overlijden van deze medeverdachte zullen er mogelijk bewijsproblemen ontstaan in het strafproces tegen de opgeëiste persoon. Daarnaast worden in de brief zorgen geuit over de veranderingen in de Poolse rechtstaat die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen kunnen beïnvloeden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overgelegde stukken niet toereikend om aan te nemen dat in het geval van de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. De brief afkomstig van de Poolse advocaat bevat geen concrete en controleerbare gegevens die zien op de specifieke situatie van de opgeëiste persoon. Daarbij betrekt de rechtbank dat sprake is van een lopende vervolging en niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn standpunt met betrekking tot de verklaring van de overleden medeverdachte [naam medeverdachte] niet in de Poolse strafzaak naar voren zou kunnen brengen. De verdediging heeft – gelet op de duur van de procedure – voldoende tijd gehad om concrete en op de specifieke situatie van de opgeëiste persoon betrekking hebbende feiten en omstandigheden aan te voeren.
De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beoordeling van de derde vraag (stap 3).
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Elbląg Regional Court(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.C. van Reekum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.