ECLI:NL:RBAMS:2020:744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
13/752172-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van beslissing over overlevering wegens reëel gevaar op onmenselijke behandeling in Litouwse detentie-instellingen

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak. De rechtbank behandelt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van verschillende strafbare feiten volgens Litouws recht. Tijdens de openbare zitting op 23 januari 2020 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten ook onder Nederlands recht strafbaar zijn, wat de basis vormt voor de overlevering.

De verdediging heeft echter aangevoerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Litouwse detentie-instellingen. Dit standpunt is onderbouwd met een rapport van het European Committee for the Prevention of Torture, waarin wordt gewezen op de slechte detentieomstandigheden in Litouwen. De officier van justitie heeft verzocht om garanties van de Litouwse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Litouwse instellingen.

Gezien de onduidelijkheid over in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, heeft de rechtbank besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen. De rechtbank zal het onderzoek heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd, zodat de Litouwse autoriteiten aanvullende informatie kunnen verstrekken over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Litouwse taal bevolen voor een nog vast te stellen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752172-19
RK nummer: 19/6806
Datum uitspraak: 6 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2019 door de
Prosecuter General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Vilnius City District Courtvan 23 mei 2018 (zaaknummer 1-435-908/2018) en een arrestatiebevel van de
Vilnius City District Courtvan 25 juni 2018 (zaaknummer 1-45-893/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht stafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
bedreiging met zware mishandeling;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
mishandeling.

5.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing over de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden uitgesteld. Uit het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 25 juni 2019 over de detentieomstandigheden in Litouwen blijkt dat in een aantal instellingen in Litouwen de mensenrechten van gedetineerden worden geschonden. Nu onduidelijk is in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, loopt hij het risico onmenselijk of vernederend te worden behandeld. Zo is in een aantal instellingen sprake van een toename van Hiv-besmetting en moet worden gevreesd voor een ernstige mate van geweld tussen gedetineerden die niet door bewaarders kan worden tegengegaan of voorkomen. De antwoorden die Litouwen in een andere zaak heeft gegeven over de detentieomstandigheden hebben het algemeen gevaar niet kunnen wegnemen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de
Litouwse autoriteiten garanties te laten verstrekken in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en op welke wijze hij zal kunnen worden beschermd tegen de door het CPT geconstateerde
‘inter-prisoner violence, intimidation and exploitation’.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6202), in een andere overleveringszaak geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in de Litouwse detentie-instellingen:
Alytus Correction Home,
Marijampolė Correction Homeen
Pravieniškės Prison.Daarom dient de rechtbank, alvorens zij kan beslissen op het overleveringsverzoek, te weten in welke
detentie-instelling de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid na aankomst in Litouwen zal worden geplaatst.
Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd, maar wel een
e-mail met bijlagen van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 januari 2020 in een eerdere zaak overgelegd. In die e-mail wordt opgemerkt dat het antwoord in die eerdere zaak ook in andere zaken geldt. In de bijlage bij die e-mail heeft Litouwen geantwoord dat het op dit moment onmogelijk is een concrete inrichting aan te wijzen waar de opgeëiste persoon na aankomst in Litouwen zal worden geplaatst.
Nu voor bovengenoemde drie instellingen een algemeen gevaar wordt aangenomen, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest.
Gelet op de reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan de rechtbank niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon in een van de bovengenoemde drie instellingen zal worden geplaatst. Bij deze stand van zaken bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar op een vernederende of onmenselijke behandeling in een
detentie-instelling in Litouwen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten zo uitgelegd, dat de uitvoerende justitiële autoriteit in een dergelijk geval de beslissing over de tenuitvoerlegging moet uitstellen, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten (Aranyosi en Căldăraru, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 98).
Uit het arrest volgt verder dat weigering van de overlevering vanwege een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling niet is toegestaan. Bovendien ziet het HvJ de omstandigheid dat sprake is van zo een reëel gevaar als een omstandigheid die – in beginsel – van tijdelijke aard is. Daarom moet aan de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn worden gegund om dat gevaar weg te nemen.
De rechtbank zal gelet hierop de beslissing over de overlevering uitstellen en de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stellen nadere informatie te verschaffen. Het onderzoek zal worden heropend en voor onbepaalde tijd worden geschorst. De beslissing tot tenuitvoerlegging van het EAB zal worden uitgesteld.

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd.
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Litouwse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.