ECLI:NL:RBAMS:2020:743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
13/752141-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van beslissing over overlevering wegens reëel gevaar op onmenselijke behandeling in Litouwen

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak. De rechtbank behandelt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Litouwen, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 januari 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Litouwen, gebaseerd op rapporten van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). De verdediging heeft aangevoerd dat de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld totdat duidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er een algemeen gevaar bestaat in de Litouwse detentie-instellingen en kan niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon in een van deze instellingen zal worden geplaatst.

Daarom heeft de rechtbank besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen en de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over de detentieomstandigheden. Het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, met de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor een nog vast te stellen datum. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752141-18
RK nummer: 19/6805
Datum uitspraak: 6 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2018 door de
Vilnius Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het “ [detentieplaats,]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the District Court of Vilnius City of 20 December 2017, in hoger beroep op 29 maart 2018 bevestigd door
the Vilnius Regional Court.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, welke tot het hiervoor vermelde vonnis en arrest hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, vijf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing over de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden uitgesteld. Uit het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 25 juni 2019 over de detentieomstandigheden in Litouwen blijkt dat in een aantal instellingen in Litouwen de mensenrechten van gedetineerden worden geschonden. Nu onduidelijk is in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, loopt hij het risico onmenselijk of vernederend te worden behandeld. Zo is in een aantal instellingen sprake van een toename van Hiv-besmetting en moet worden gevreesd voor een ernstige mate van geweld tussen gedetineerden die niet door bewaarders kan worden tegengegaan of voorkomen. De antwoorden die Litouwen in een andere zaak heeft gegeven over de detentieomstandigheden hebben het algemeen gevaar niet kunnen wegnemen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de
Litouwse autoriteiten garanties te laten verstrekken in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en op welke wijze hij zal kunnen worden beschermd tegen de door het CPT geconstateerde
‘inter-prisoner violence, intimidation and exploitation’.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6202), in een andere overleveringszaak geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in de Litouwse detentie-instellingen:
Alytus Correction Home,
Marijampolė Correction Homeen
Pravieniškės Prison.Daarom dient de rechtbank, alvorens zij kan beslissen op het overleveringsverzoek, te weten in welke
detentie-instelling de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid na aankomst in Litouwen zal worden geplaatst.
Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd in welke instelling de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd, maar wel een
e-mail met bijlagen van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 januari 2020 in een eerdere zaak overgelegd. In die e-mail wordt opgemerkt dat het antwoord in die eerdere zaak ook in andere zaken geldt. In de bijlage bij die e-mail heeft Litouwen geantwoord dat het op dit moment onmogelijk is een concrete inrichting aan te wijzen waar de opgeëiste persoon na aankomst in Litouwen zal worden geplaatst en (naar de rechtbank begrijpt) waar hij uiteindelijk zijn straf zal uitzitten.
Nu voor bovengenoemde drie instellingen een algemeen gevaar wordt aangenomen, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest.
Gelet op de reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan de rechtbank niet uitsluiten dat de opgeëiste persoon in een van de bovengenoemde drie instellingen zal worden geplaatst. Bij deze stand van zaken bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar op een vernederende of onmenselijke behandeling in een detentie-instelling in Litouwen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten zo uitgelegd, dat de uitvoerende justitiële autoriteit in een dergelijk geval de beslissing over de tenuitvoerlegging moet uitstellen, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten (Aranyosi en Căldăraru, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 98).
Uit het arrest volgt verder dat weigering van de overlevering vanwege een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling niet is toegestaan. Bovendien ziet het HvJ de omstandigheid dat sprake is van zo een reëel gevaar als een omstandigheid die – in beginsel – van tijdelijke aard is. Daarom moet aan de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn worden gegund om dat gevaar weg te nemen.
De rechtbank zal gelet hierop de beslissing over de overlevering uitstellen en de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stellen nadere informatie te verschaffen. Het onderzoek zal worden heropend en voor onbepaalde tijd worden geschorst. De beslissing tot tenuitvoerlegging van het EAB zal worden uitgesteld.

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd.
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Litouwse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.