ECLI:NL:RBAMS:2020:741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
13/752254-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 16 november 2019 is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzow Wielkopolski. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 januari 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld aan de hand van een rapport van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) van 25 juli 2018. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 11 OLW, omdat er een reëel gevaar zou zijn voor onmenselijke behandeling. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de materiële condities in Poolse gevangenissen voldoende zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar voor schending van mensenrechten is en dat de overlevering kan plaatsvinden.

Daarnaast constateerde de rechtbank dat er sprake is van samenloop met een Duits EAB, dat eerder is uitgevaardigd. De officier van justitie verzocht om voorrang voor de uitvoering van het Duitse EAB, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering aan Polen toegestaan, maar met de voorwaarde dat de overlevering aan Duitsland voorrang krijgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752254-19
RK nummer: 19/7286
Datum uitspraak: 6 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2019 en is gecorrigeerd op 27 december 2019, en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2019 door
the Circuit Court in Gorzow Wielkopolski(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Berkel, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the District Court of Law in Sulęcinvan 7 september 2016 (II K 111/16) en een
judgement of the District Court of Law in Sulęcinvan 15 februari 2017 (II K 248/16).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot deze vonnissen hebben geleid. Dit wordt bevestigd in de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 3 januari 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met kenmerk: II K 111/16.
Daarnaast wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met kenmerk: II K 248/16.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit I levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrifte;
Feit II levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
De feiten III tot en met X leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.5Detentieomstandigheden in Polen

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Uit het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 25 juli 2018 over de detentieomstandigheden in Polen volgt een concreet vermoeden dat mensenrechten van gedetineerden in Polen worden geschonden. Zo is sprake van een minimale leefruimte per gedetineerde van 3 m2, wat veel minder is dan het CPT voorschrijft. Daarnaast zitten er meerdere gedetineerden op één cel. De verdediging verwijst in het bijzonder naar pagina 5 van dit rapport, waaruit blijkt dat sprake is van een onmenselijke situatie voor gedetineerden in Polen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het CPT-rapport van 25 juli 2018 blijkt dat geen sprake is van ‘overcrowding’ in Poolse gevangenissen. Verder zijn de materiële condities in het algemeen voldoende. Er is 3 m2 leefruimte gegarandeerd, wat weliswaar de ondergrens is, maar voldoende volgens het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden van 20 oktober 2016 in de zaak Muršić t. Kroatië
(Application no. 7334/13). Van ‘ill treatment’ is geen sprake. Er zijn wel zorgelijke ontwikkelingen met betrekking tot medische omstandigheden en er is een gebrek aan activiteiten voor voorlopig gedetineerden. Echter, een algemeen reëel gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) is voor gedetineerden in Polen niet aan de orde, waardoor niet wordt toegekomen aan toetsing van het ‘individuele gevaar’ voor de opgeëiste persoon.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt het verweer aan als een beroep op het bepaalde in artikel 4 Handvest en hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Europese Hof van Justitie in het arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van een overleveringsverzoek uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij ook het CPT-rapport van 25 juli 2018 is meegewogen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7507) vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Het bepaalde in artikel 4 Handvest staat gelet op het voorgaande dan ook niet in de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen.

6.6. Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Samenloop EAB’s

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 10 september 2019 van het
Landgericht Potsdam(Duitsland). De rechtbank zal eveneens bij uitspraak van heden de overlevering op basis van dit Duitse EAB toestaan (parketnummer: 13/752017-19).
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan uitvoering van het Duitse EAB. Daartoe heeft zij aangevoerd dat als de opgeëiste persoon eerst naar Polen zou worden overgeleverd, Polen overlevering aan Duitsland vervolgens zou kunnen weigeren omdat Polen eigen onderdanen niet overlevert ter executie van een onherroepelijk vonnis. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van het feit dat ten grondslag ligt aan het Duitse EAB en op het feit dat het Duitse EAB van eerdere datum is dan dit Poolse EAB. De raadsman kon zich in deze keuze vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze keuze heeft kunnen komen en zal de verzochte voorrang in deze uitspraak bevestigen.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Het artikel 225 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzow Wielkopolski(Polen).
BEVESTIGTdat voorrang dient te worden gegeven aan het Duitse EAB van 10 september 2019 (parketnummer: 13/752017-19), ten aanzien waarvan de rechtbank eveneens bij uitspraak van heden, 6 februari 2020, de overlevering toestaat, boven het onderhavige EAB van 16 november 2019 (parketnummer: 13/752254-19).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.