ECLI:NL:RBAMS:2020:733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
13-706156-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geldbedrag van een hulpbehoevende oude dame door haar mantelzorger met gebruik van een pinpas

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een geldbedrag van ongeveer € 26.160,- van een hulpbehoevende oude dame. De verdachte, die als mantelzorger voor de dame fungeerde, had gedurende een periode van meer dan twee jaar geld van haar bankrekening opgenomen met behulp van haar pinpas en pincode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij toestemming had om wekelijks een bedrag van € 120,- op te nemen, in werkelijkheid veel grotere bedragen opnam zonder toestemming. De aangeefster, die op het moment van de aangifte 72 jaar oud was, had geen vertrouwen meer in de verdachte toen zij ontdekte dat er grote bedragen van haar rekening waren afgeschreven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn vriendin als ongeloofwaardig beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met gebruik van een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding van € 22.310,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-706156-15 (Promis)
Datum uitspraak: 4 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1939,
wonende op het adres [adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2020. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig. Zijn raadsman was gemachtigd hem op de terechtzitting te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat de raadsman mr. F.M.M.M. Vogels naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Primair:
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2012 tot en met 1 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer € 26.810,00, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door één of meerdere m(a)l(en) (een) geldbedrag(en) op te nemen door middel van een pinpas en/of van een bijbehorende pincode, in elk geval door middel van een valse sleutel;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2012 tot en met 1 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van € 26.810,00, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als mantelzorger en/of (rekening)beheerder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
3.1.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.1.2
Aanleiding van het onderzoek
Op 12 mei 2014 heeft mevrouw [slachtoffer] , destijds 72 jaar, (hierna: aangeefster) aangifte gedaan tegen verdachte. Verdachte beheerde al enige tijd haar financiën en beschikte hiervoor over haar bankpas. Verdachte nam wekelijks geld voor haar op en gaf haar € 120,- per week. Aangeefster vertrouwde verdachte de laatste maanden echter niet meer. Dit kwam omdat verdachte haar op een gegeven moment vertelde dat zij teveel geld opmaakte en rustiger aan moest doen met haar geld. Aangeefster kwam er toen achter dat de laatste jaren heel veel geld van haar rekening was afgeschreven, waaronder de erfenis van haar moeder. Zij zag dat er wekelijks € 500,00 van haar rekening werd afgeschreven, terwijl zij zelf € 120,00 van verdachte ontving. De rest werd volgens aangeefster door verdachte achtergehouden.
In overleg met de officier van justitie is een onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van het vermoedelijk wegnemen en toe-eigenen van het geld van aangeefster.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van bijna € 26.160,- heeft gestolen van aangeefster door middel van een valse sleutel. Verdachte had toestemming om wekelijks € 120,- van de bankrekening van aangeefster op te nemen met haar pinpas. In werkelijkheid heeft hij steeds een groter bedrag opgenomen dan waarvoor hij toestemming had. Deze manier van diefstal valt onder het wegnemen door middel van een valse sleutel.
Verdachte heeft niet ontkend dat hij het geld van de rekening van aangeefster heeft gepind. Hij heeft verklaard dat hij dat geld in vier enveloppen met elk € 5.000,00 aan haar heeft teruggegeven toen zij daarom vroeg en dat hij deze enveloppen in de kast onder de handdoeken heeft gelegd. Deze verklaring is evident onaannemelijk en ongeloofwaardig om de volgende redenen. Aangeefster ontkent stellig dat zij geld heeft teruggekregen, ook recentelijk bij de rechter-commissaris. Bovendien verklaart verdachte wisselend over de manier waarop het opnemen en terugbetalen gegaan is en verder verklaart de vriendin van verdachte hier anders over dan verdachte. Dat de verklaring van verdachte niet klopt, volgt ook uit het onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en ander financieel onderzoek dat zich in het dossier bevindt. Hieruit blijkt dat hij contante geldbedragen op zijn rekening stort en een deel overboekt naar zijn spaarrekening. In de ten laste gelegde periode heeft hij nagenoeg geen pinbetalingen gedaan voor boodschappen, en is hij twee weken op vakantie naar Spanje geweest. Dit heeft hij kennelijk contant bekostigd. Daar komt bij dat verdachte en zijn vriendin grote schulden hadden, waarvan één schuld is afgelost in de periode van de diefstal.
Op grond van het voorgaande kan de ten laste gelegde diefstal met gebruik van een valse sleutel worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van al het ten laste gelegde bepleit. Verdachte verklaart ten stelligste dat hij het geld – € 20.000,- – op verzoek van aangeefster heeft teruggegeven. Dit wordt ook bevestigd door de vriendin van verdachte, mevrouw [naam vriendin] . Aangeefster was verward, dat blijkt ook uit het verhoor bij de rechter-commissaris. Daar zegt zij bijvoorbeeld dat dit allemaal 20 jaar heeft geduurd en dat zij nooit een erfenis heeft gehad. Ook lijkt het erop dat zij niet zelf de aangifte heeft gedaan, maar gestuurd is door mevrouw [naam] van GGZ inGeest. Het is helemaal niet duidelijk wie nou de aangifte heeft gedaan. Het is allemaal te onduidelijk wat er precies is gebeurd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht.
3.4.2
Bewijsoverwegingen
Vast staat dat verdachte een grote som geld van de rekening van aangeefster heeft opgenomen. Hiervoor heeft hij de bankpas en de pincode van aangeefster gebruikt die hij voor haar in beheer had.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich het geld, dat hij van de rekening van aangeefster heeft opgenomen, en dat hij niet aan aangeefster heeft gegeven, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte ontkent de diefstal en heeft verklaard dat hij – na een verzoek van aangeefster – € 20.000,- aan haar heeft teruggegeven. Dit bedrag was verdeeld over vier enveloppen met elk € 5.000,-. Deze enveloppen heeft hij in de kast onder de handdoeken gelegd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2012 tot en met april 2014 ongeveer wekelijks geld opgenomen van de rekening van aangeefster. Wat hij opnam was meer dan hij wekelijks aan aangeefster gaf als leefgeld. Het meerdere, zo verklaart verdachte in eerste instantie, heeft hij voor aangeefster bewaard in een kist bij hem thuis. Uit de analyse van de bankgegevens van verdachte blijkt dat hij in de tenlastegelegde periode zeventien maal contante geldbedragen op zijn eigen bankrekening heeft gestort. De eerste storting
(€ 2.000,-) is vier dagen nadat de erfenis van de moeder van aangeefster op de rekening van aangeefster is bijgeschreven. In deze periode (week 4 van 2012) is ook € 2.000,- van de rekening van aangeefster opgenomen. Als verdachte met de stortingen wordt geconfronteerd verklaart hij dat hij de opgenomen bedragen eerst op zijn rekening heeft gestort en dat hij later door verschillende opnames € 20.000,- van zijn rekening heeft gehaald en toen in het kistje heeft gestopt. De rechtbank stelt vast dat verdachte over het opsparen van het geld, zoals hij het zelf benoemt, geen consistente verklaring heeft afgelegd.
De vriendin van verdachte heeft verklaard dat zij gezien heeft dat verdachte het geld in een envelop heeft gedaan en tussen de handdoeken heeft gelegd bij aangeefster. Even later verklaart zij dat zij dat niet heeft gezien. Bij de rechter-commissaris legt ook zij een andere verklaring af, namelijk dat het vier enveloppen betrof, maar dat zij niet gezien heeft dat er geld in zat. Tevens verklaart zij dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) geen geld thuis bewaarde en dat zij niets weet van een kistje.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte en zijn vriendin elkaar tegenspreken en dat de verklaring van verdachte dat hij het geld thuis heeft bewaard en later in vier enveloppen aan aangeefster heeft gegeven, niet aannemelijk is.
Dat er geen enveloppen met geld aan aangeefster zijn teruggegeven wordt ook ondersteund door de verklaring van [naam] , die zegt dat aangeefster nooit geld had voor schoenen, kleding of een uitje.
Uit nader onderzoek naar de bankrekening van verdachte blijkt bovendien dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen pinbetalingen heeft gedaan om te betalen bij supermarkten of kledingwinkels. Ook blijkt dat verdachte regelmatig bedragen contant opnam. De rechtbank concludeert dat verdachte dit geld heeft gebruikt om te kunnen voorzien in zijn eigen levensonderhoud. Gezien het totaal aan opnames in contanten door verdachte in 2012, 2013 en 2014 (€ 26.700,-) is niet aannemelijk dat hij € 20.000,- daarvan apart heeft gehouden om terug te geven aan aangeefster.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de omstandigheden onduidelijk zijn, omdat de aangeefster verward is. De aangifte is bij een politieambtenaar afgelegd en door aangeefster zelf ondertekend. Er is geen reden aan te nemen dat zij het verhaal niet zelf heeft verteld. Daarbij ligt er een verklaring van getuige [naam] , die stelt dat aangeefster beslist niet verward is. Ook bij de rechter-commissaris bevestigt aangeefster haar verhaal op hoofdlijnen. Dat zij zich mogelijk niet alles herinnert maakt dat, gezien het tijdsverloop en haar leeftijd, niet anders.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte een bedrag van € 26.160,- heeft gestolen.
Dit heeft hij gedaan met behulp van een valse sleutel, namelijk de pinpas en pincode van aangeefster. Aangeefster heeft verdachte de beschikking gegeven over haar pinpas en pincode. Ook heeft zij hem toestemming gegeven om geld voor haar van haar rekening op te nemen, maar deze toestemming ging niet verder dan het (wekelijks) opnemen van haar leefgeld. Verdachte heeft onbevoegd gebruik gemaakt van de pinpas van aangeefster en de bijbehorende pincode voor zover hij daarmee geldopnamen heeft verricht waarvoor hij niet gemachtigd was. Het onbevoegd gebruik maken van een sleutel (waartoe ook pinpassen met pincodes worden gerekend), maakt deze vals. [1]

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen onder 3.4, bewezen dat verdachte
in de periode 1 januari 2012 tot en met 1 mei 2014 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 26.160 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door meerdere malen geldbedragen op te nemen door middel van een valse sleutel.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte oud en ziekelijk is. Betwijfeld moet worden of verdachte detentiegeschikt is en of een gevangenisstraf recht doet aan de persoon van verdachte. Dit is niet onderzocht. In een oud reclasseringsrapport van 2015 staat slechts vermeld dat een werkstraf niet geïndiceerd is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ruim € 26.000,- gestolen van een kwetsbare oude vrouw. Hij heeft in een tijdsverloop van ongeveer tweeëneenhalf jaar geld opgenomen van haar bankrekening. Hierbij heeft hij op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had. Hij heeft zich voorgedaan als hulpverlener en zo het vertrouwen van aangeefster gekregen. Deze positie is hij ernstig gaan misbruiken. De slinkse manier waarop verdachte dit voor deze lange periode heeft gedaan, waarbij hij haar iedere week weer bedroog, neemt de rechtbank hem kwalijk. Ook neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij aangeefster wil neerzetten als een verwarde vrouw die vergeten is dat hij het geld netjes terug heeft betaald. Verdachte heeft het geld voor zichzelf gebruikt ten koste van aangeefster. Hij heeft aangeefster, door haar geld te stelen, ook de mogelijkheid ontnomen om in deze fase van haar leven nog wat financiële ruimte te hebben. Dit is een ernstig feit. Feiten als deze brengen bij burgers, en met name bij ouderen in een afhankelijke positie, gevoelens van onmacht, angst en onveiligheid teweeg.
Uit het dossier volgt dat verdachte niet in staat wordt geacht een taakstraf te doen. De rechtbank is van oordeel dat ook als verdachte wel in staat zou zijn een taakstraf uit te voeren, deze strafmodaliteit geen recht doet aan de ernst van het door verdachte begane strafbare feit. De raadsman heeft vraagtekens gezet bij de detentiegeschiktheid van verdachte. Hierover is niets bekend, zodat de rechtbank hier geen rekening mee kan houden.
De rechtbank is van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf de enige passende straf is. Bij de hoogte van de op te leggen straf overweegt de rechtbank dat in deze zaak de herstelgedachte voorop staat en dat groot belang wordt gehecht aan het terugbetalen van het nadeel aan de benadeelde partij. Ook houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte en met het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad van 17 december 2019 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het bekend worden van het strafbare feit en de strafzitting.
Overschrijding van de redelijke termijn is niet aan de orde, omdat deze aanvangt bij de eerste daad van vervolging. In deze zaak is dit het uitbrengen van de dagvaarding begin juli 2019.
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, een passende straf.
7.4
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 22.310,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De benadeelde partij heeft aan de hand van haar bankafschriften aangetoond welke bedragen van haar rekening zijn afgeschreven over de periode 24 februari 2012 tot en met 19 april 2014. Van het totaal van deze bedragen heeft zij het totaal van haar wekelijkse toelagen over deze periode afgetrokken. Het verschil is het bedrag dat zij niet van verdachte heeft ontvangen, te weten € 22.310,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 22.310,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Omdat het feit is gepleegd over een periode van 122 weken neemt de rechtbank als startdatum van de wettelijke rente de helft van deze periode, te weten 28 februari 2013.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 22.310,- (tweeëntwintigduizend driehonderdentien euro). De rechtbank zal ook bepalen dat als niet wordt voldaan aan de schadevergoedingsverplichting of geen verhaal mogelijk is, maximaal 14 dagen gijzeling zal worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) weken.
Beveelt dat een gedeelte, groot TWEE (2) weken, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende op het adres [adres slachtoffer] , toe tot € 22.310,00 (tweeëntwintigduizend driehonderdentien euro). Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2013 tot aan de dag dat de schadevergoeding volledig is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 22.310,00 (tweeëntwintigduizend driehonderdentien euro) te betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2013 tot aan de dag dat de schadevergoeding volledig is betaald. Als niet wordt betaald en geen verhaal mogelijk is wordt maximaal 14 dagen gijzeling opgelegd. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven en M. Bouwmeester, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2020.

Voetnoten