ECLI:NL:RBAMS:2020:725

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
13/654052-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor gewapende overval met vrijspraak zware mishandeling en verwerping van verweren

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op 24 april 2019. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor diefstal met geweld, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar letsel aan het slachtoffer. De rechtbank verwierp ook de verweren van de verdediging met betrekking tot vormverzuimen en de rechtmatigheid van de staandehouding en fotoconfrontatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met anderen, de woning was binnengedrongen en geweld had gebruikt tegen de aanwezige slachtoffers. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de overval plaatsvond in een dichtbevolkte woonwijk en dat de slachtoffers ernstige gevolgen van de overval hebben ondervonden. De rechtbank achtte de opgelegde straf in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654052-19
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2020. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 april 2019 samen met anderen of alleen heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal van een horloge met geweld, door onder andere wapens te richten op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] vast te pakken en [slachtoffer 2] met een scherp voorwerp in zijn been te steken;
2. poging tot zware mishandeling, door [slachtoffer 2] met een scherp voorwerp in zijn been te steken;
3. poging tot diefstal van geld en/of goederen met geweld, door onder andere wapens te richten op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] vast te pakken en door [slachtoffer 2] met een scherp voorwerp in zijn been te steken.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Op 24 april 2019 heeft een gewapende overval plaatsgevonden in een woning aan de [adres] . Bij deze overval waren meerdere bewapende daders betrokken. Op dat moment bevonden zich drie personen in de woning, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] is tijdens de overval vanaf de derde verdieping uit het raam gesprongen. [slachtoffer 1] heeft verklaard van haar horloge beroofd te zijn en [slachtoffer 2] is door één van de daders in zijn been gestoken met een stuk gereedschap. Verdachte is even later in de omgeving van de plaats delict aangetroffen door een politieambtenaar, die toen ook enkele foto’s van verdachte heeft gemaakt. Een medewerker van Handhaving van de gemeente, [naam handhaver] , die kort na het incident op de plaats delict aankwam, heeft verklaard drie personen gezien te hebben die uit de woning kwamen. Haar is een foto van verdachte getoond, die zij heeft herkend als één van die drie personen.

4.Fouten in het vooronderzoek

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie met het heenzenden van [slachtoffer 2] terwijl deze op bevel van de rechtbank in voorlopige hechtenis zat, het procedurevoorschrift uit artikel 69 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) heeft geschonden en verdachte daarmee een verdedigingsmogelijkheid heeft ontnomen. De verdediging wilde [slachtoffer 2] als getuige horen, maar [slachtoffer 2] is na zijn vrijlating naar Argentinië teruggegaan waardoor het verhoor niet heeft kunnen plaatsvinden.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de staandehouding en het fotograferen van verdachte onrechtmatig waren en dat daarom bewijsuitsluiting moet volgen. Er waren onvoldoende feiten en omstandigheden om verdachte op dat moment als verdachte aan te merken, hem staande te houden en foto’s van hem te maken. Het belang dat is geschonden is de privacy van verdachte. De inbreuk op grondrechten door iemand te fotograferen in het kader van het algemeen belang is alleen toegestaan bij de aangehouden verdachte die is voorgeleid voor een hulpofficier van justitie. De foto van verdachte, alsmede alles wat daarna tot bewijs heeft geleid, moet worden uitgesloten van het bewijs. De getuigenverklaringen naar aanleiding van de Osloconfrontatie dienen hierdoor ook te worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast moet de verklaring van de getuige [naam handhaver] worden uitgesloten van het bewijs, ook wanneer de rechtbank van oordeel is dat de staandehouding rechtmatig is geweest, omdat de procedure van herkenningen niet juist is toegepast en er slechts sprake is geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer moet worden verworpen omdat er bij de heenzending van [slachtoffer 2] geen procedurevoorschriften zijn geschonden. Dat [slachtoffer 2] is heengezonden betekent immers niet dat hij niet als getuige kan worden gehoord. Het kunnen horen van [slachtoffer 2] als getuige, in de zaak van verdachte, is geen reden om hem langer in voorlopige hechtenis te houden.
Ten aanzien van de staandehouding en de daarbij genomen foto’s stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er rechtmatig is gehandeld. Er zijn geen dwangmiddelen toegepast. Het verweer moet worden verworpen en de foto’s en het andere bewijs kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
4.3
Oordeel rechtbank
Heenzenden [slachtoffer 2]
Het verweer stuit reeds af op het Schutznorm-beginsel. Daargelaten of het heenzenden van [slachtoffer 2] een schending van artikel 69 Sv zou opleveren, kan de rechtbank hier geen rechtsgevolg aan verbinden, nu dit voorschrift niet strekt tot bescherming van het belang van medeverdachten om een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt als getuige te horen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Onrechtmatige staandehouding
Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd wordt aangegeven waarom een of meer van de veronderstelde verzuimen, mede gelet op de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren, dienen te leiden tot het door de verdediging beoogde rechtsgevolg, in dit geval bewijsuitsluiting. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven. Aan de in voornoemde bepaling genoemde vereisten voldoet het verweer niet, nu de verdediging slechts heeft gesteld dat de privacy van verdachte geschonden is. Er is door de verdediging niets aangevoerd ten aanzien van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren. Het verweer wordt verworpen.
Fotoconfrontatie
Uit de rechtspraak volgt dat er geen rechtsregel aan in de weg staat om - met de daarbij gepaste behoedzaamheid - van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een deze bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto, te gebruiken voor het bewijs (Gerechtshof Den Haag 31 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:292). Het verweer wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle drie de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is geen letselverklaring van [slachtoffer 2] ontvangen. Uit de vordering benadeelde partij volgt echter dat hij na een ziekenhuisbezoek nog steeds last heeft van tintelingen in het gebied om de wond en dat sporten niet mogelijk is. Vaststaat dat zijn verwonding komt door toedoen van de beitel. Door met een dergelijk voorwerp tijdens een gevecht in te steken op het bovenbeen heeft verdachte bewust het risico genomen dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
5.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken. Er is geen bewijs dat verdachte in de woning plaatst ten tijde van de overval. Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend betrokken te zijn geweest bij de overval. Verdachte was toevallig in de omgeving van de plaats delict, onderweg naar World of Food. De wijkagent die verdachte heeft gefouilleerd heeft niets bij verdachte aangetroffen en liet hem zijn weg vervolgen. [slachtoffer 3] heeft consequent verklaard dat hij niets weet van een overval en dat hij naar beneden is gesprongen, omdat hij geestverruimende middelen, namelijk aminozuur, had ingenomen. Daarnaast zijn de herkenningen onbetrouwbaar. [slachtoffer 2] heeft immers verklaard verdachte niet voor 100% te herkennen en [naam handhaver] heeft verklaard dat zij het gezicht van verdachte niet heeft gezien, terwijl bij de Osloconfrontatie een foto van de voorkant en van het gezicht is getoond. Ten aanzien van het DNA op het steekvoorwerp is dubbele contaminatie mogelijk. Het betreft namelijk een verplaatsbaar voorwerp en ook het DNA zelf is verplaatsbaar. Verdachte is al eerder op vakantie geweest in Nederland en hij kan uitsluiten noch bevestigen dat hij eerder een dergelijk voorwerp in zijn handen heeft gehad. Verdachte heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor de foto op zijn telefoon, namelijk dat hij die foto heeft gemaakt op de plek waar de wijkagent een foto van hem heeft gemaakt. De staandehouding intrigeerde hem. Dat [slachtoffer 1] van haar horloge is beroofd wordt betwist. Het sporenbeeld komt niet overeen met haar verklaring. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt enig medisch stuk of andere informatie over waar en hoe [slachtoffer 2] is geraakt, waardoor de omvang van het letsel niet is vast te stellen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Vrijspraak van feit 2
Met de raadsman concludeert de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet kan worden vastgesteld op welke wijze, met hoeveel kracht en waar in het been [slachtoffer 2] is gestoken. Het dossier bevat bovendien te weinig informatie over het steekvoorwerp en de aard en ernst van het letsel van [slachtoffer 2] . Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar letsel, en is niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.3.2
Ten aanzien van feiten 1 en 3
De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten – de diefstal met geweld in vereniging en de poging daartoe – zijn bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is op 24 april 2019 vlakbij de woning van de overval staandegehouden door een wijkagent. Handhavers die bij het incident op de [adres] ter plaatse waren gekomen hadden direct een signalement doorgegeven, waaraan verdachte voldeed. Getuige [naam handhaver] heeft verdachte nadien op foto’s herkend en heeft verklaard op basis van welke specifieke kenmerken zij verdachte heeft herkend. Weliswaar zag zij verdachte ter plaatse van het incident van achteren, echter heeft zij hem duidelijk gezien, omdat zij haar hoofd omdraaide en bleef kijken. Zij zag onder meer dat het ging om een lange, slanke jongen met getinte handen en zij herkende verdachte op de foto onder andere aan zijn haarkleur, haarlengte, kleding en schoenen met blokjes.
Verdachte heeft verklaard dat hij onderweg was naar de Foodhallen ‘World of Food’ (gelegen aan de Develstein te Amsterdam) toen hij werd staandegehouden, maar daarmee heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid rondom de plaats delict. Hij liep namelijk niet in zuidelijke richting waar World of Food gevestigd is, maar in oostelijke richting en ter terechtzitting heeft verdachte niet kunnen uitleggen hoe hij op de route van de Dickenslaan naar World of Food langs de [adres] is gelopen.
In het trappenhuis van het pand waar het incident plaatsvond is een beitel aangetroffen met aan het uiteinde bloed van [slachtoffer 2] en op het handvat celmateriaal. De rechtbank gaat ervan uit dat de aangetroffen beitel het gereedschap is waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Het celmateriaal op het handvat is onderzocht en dit onderzoek heeft een DNA-match met verdachte opgeleverd. Het verkregen DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het monster het DNA van verdachte bevat, dan wanneer dat niet het geval is. De raadsman wijst er terecht op dat de beitel een verplaatsbaar object is, evenals het daarop aangetroffen DNA van verdachte. De kans dat een willekeurig onbekend gebleven persoon via contaminatie het DNA van verdachte heeft overgebracht op de beitel is in dit geval echter hoogst onwaarschijnlijk. Verdachte woont immers niet in Nederland en was hier slechts op vakantie. Bovendien was verdachte kort na de overval aanwezig in de omgeving van de plaats delict. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA op de beitel terecht is gekomen en dat hij niet weet of hij bij eerdere bezoeken aan Nederland dergelijk gereedschap in zijn handen heeft gehad. Daarmee is een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op de beitel, die zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde zou kunnen ontzenuwen, door de verdediging niet gegeven of anderszins naar voren gekomen.
De betrokkenheid van verdachte bij de overval wordt ook nog ondersteund doordat verdachte vlak voor zijn aanhouding, door de Italiaanse politie in verband met een Europees Aanhoudingsbevel van de Nederlandse justitiële autoriteiten, heeft geappt dat hij een probleem had in Amsterdam en de gevangenis in zou gaan als hij de deur opende.
Op grond van de bovengenoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte een van de overvallers is geweest.
Ten aanzien van de vraag of sprake was van medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben beiden in belastende zin verklaard dat er drie overvallers waren met wapens, waarvan één met een scherp voorwerp [slachtoffer 2] in zijn been heeft gestoken en één het horloge van [slachtoffer 1] hardhandig van haar pols heeft getrokken. De verwonding op de onderarm van [slachtoffer 1] past naar het oordeel van de rechtbank bij een dergelijk hardhandig afpakken van een horloge.
Uit deze verklaringen blijkt dat er meerdere gewapende overvallers waren. Ook de getuigen hebben meerdere mannen zien wegrennen. Het geweld tegen de slachtoffers en de diefstal vonden plaats in verschillende kamers van de woning door verschillende overvallers. Iedere dader had dus een wezenlijke rol in de overal, waardoor er naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende woningoverval en een poging diefstal in vereniging met geweld.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 24 april 2019 te Amsterdam in een woning, perceel [adres] , tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een persoon genaamd [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededaders
- bovengenoemde woning zijn binnengedrongen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] hebben getoond en op die [slachtoffer 1] hebben gericht en
- tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd dat zij op de grond moest gaan liggen en
- die [slachtoffer 1] tegen de grond hebben geduwd en
- die persoon genaamd [slachtoffer 4] hebben vastgepakt en
- die [slachtoffer 2] met een scherp en puntig voorwerp in zijn been hebben gestoken en
- de kamers van die woning hebben doorzocht;
ten aanzien van feit 3:
op 24 april 2019 te Amsterdam in een woning, perceel [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen, te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededaders
- bovengenoemde woning is binnengedrongen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer 1] heeft getoond en op die [slachtoffer 1] heeft gericht en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij op de grond moest gaan liggen en
- die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft geduwd en
- een persoon genaamd [slachtoffer 4] heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 2] met een scherp en puntig voorwerp in zijn been heeft gestoken en
- de kamers van die woning heeft doorzocht en
- meermalen heeft geroepen dat zij geld wilden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte moet voor de bewezen geachte feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
9.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Verdachte moet integraal worden vrijgesproken, maar indien de rechtbank aan de oplegging van een straf toekomt is een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijk deel passend.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval, waarbij door hem geweld is gebruikt. Samen met twee mededaders is hij de woning aan de [adres] in Amsterdam binnengedrongen, waar op dat moment in ieder geval drie personen aanwezig waren. Terwijl [slachtoffer 1] in de ene kamer werd bedreigd en naar de grond moest kijken, werd de woning overhoop gehaald in een zoektocht naar geld en vermoedelijk drugs en heeft verdachte in een andere kamer [slachtoffer 2] in zijn been gestoken met een beitel. [slachtoffer 1] is hierbij beroofd van haar horloge, waarbij zij verwondingen heeft opgelopen. De bewoner is van drie hoog naar beneden gesprongen, kennelijk omdat hij voor zijn leven vreesde, met ernstig en langdurig letsel tot gevolg. De rechtbank rekent verdachte en zijn mededaders het geweld en de angst die de slachtoffers moeten hebben gevoeld zeer aan. Dat de slachtoffers zelf zijn vervolgd in verband met betrokkenheid bij een in de woning aangetroffen grote hoeveelheid MDMA maakt dit niet anders. Verdachte heeft met zijn gedrag inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [slachtoffer 1] , de persoonlijke huiselijke levenssfeer van [slachtoffer 4] en de lichamelijke integriteit van alle drie de slachtoffers.
Het is algemeen bekend dat een woningoverval grote gevolgen heeft voor slachtoffers en dat deze daar vaak nog lang last van hebben. Feiten zoals door verdachte gepleegd maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Dat geldt in dit geval te meer nu deze overval plaats vond op klaarlichte dag, midden in een dichtbevolkte woonwijk, waardoor diverse buurtbewoners met het incident zijn geconfronteerd.
De rechtbank heeft uitspraken in vergelijkbare zaken en de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren tot uitgangspunt genomen. Voor een overval in een woning met licht geweld/bedreiging, zoals een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaar. Voor een woningoverval met ander geweld, waarvan in deze zaak sprake is, is in beginsel het uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf jaar.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 17 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het oriëntatiepunt. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vijf jaar op zijn plaats.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.496,-, waarvan € 795,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.674,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit € 100,- aan schade aan de kleding/broek en € 695,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De vordering moet gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 1.295,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Standpunt van de verdediging
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering niet is onderbouwd nu uit het dossier enkel blijkt dat [slachtoffer 2] in een ambulance heeft gezeten en er geen bon is van de broek. De kosten voor rechtsbijstand kunnen niet worden gevorderd, omdat de benadeelde partij had moeten worden doorverwezen naar gesubsidieerde rechtsbijstand.
10.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Niet onderbouwd is hoe ernstig de gevolgen voor de benadeelde precies zijn geweest. Het is echter wel evident dat de benadeelde partij door de feiten schrik, pijn en lichamelijk ongemak zal hebben ondervonden. De schade wordt gewaardeerd op € 750,-.
Ten aanzien van de post die ziet op de broek wordt vanwege gebrek aan een onderbouwing gebruik gemaakt van de schattingsbevoegdheid. De schade aan de broek wordt geschat op € 50,-
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De kosten worden aan de hand van het liquidatietarief
(begroot conform het ‘Salarissen in rolzaken kanton’), uitgaande van de hoogte van de vordering, bepaald op € 300,- (twee punten à € 150,-, waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één voor de behandeling ter zitting).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van feit 2
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feiten 1 en 3
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 3:
eendaadse samenloop van
diefstal, door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
vijf jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank
wijstde vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 1.100 (elfhonderd euro), bestaande uit € 350,- (driehonderdvijftig euro) materiële schadevergoeding en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 24 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.100,- (elfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 24 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M. Snijders Blok-Nijensteen rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.A. Mud en J.G.R. Becker griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2020.