ECLI:NL:GHDHA:2019:292

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
22-002387-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling herkenning bij enkelvoudige fotoconfrontatie in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een onderzoek op de terechtzitting, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van vier maanden heeft gevorderd. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen en verkopen van harddrugs in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 25 november 2017. Het hof heeft de herkenning van de verdachte door een getuige, die hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie had herkend, als bewijs geaccepteerd. Het hof oordeelde dat er geen rechtsregel is die het gebruik van deze herkenning uitsluit, mits dit met de nodige voorzichtigheid gebeurt. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een Nokia-telefoon en een geldbedrag, zijn verbeurd verklaard. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen bij de uitspraak.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002387-18
Parketnummer: 09-827703-17
Datum uitspraak: 31 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
17 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en is het (zo begrijpt het hof) geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 25 november 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk (meermalen) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 6,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één ofmeerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van
1 augustus25 september2017 tot en met 25 november 2017 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,opzettelijk
(meermalen
)heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens
)een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks25 november 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,
84gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne en
/ofongeveer 6,6 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendeheroïne, zijnde cocaïne en
/ofheroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er behoedzaam met de herkenning van de verdachte door getuige [getuige] dient te worden omgegaan aangezien er slechts sprake is geweest van een enkelvoudige fotoconfrontatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg om - met de daarbij gepaste behoedzaamheid - gebruik te maken voor het bewijs van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een deze bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto. Anders dan de raadsman heeft het hof geen reden te twijfelen aan de herkenning door getuige [getuige] op de aan hem getoonde foto van de verdachte, nu dit enkel bevestigt dat [getuige] met de verdachte bekend was als dealer van harddrugs, hetgeen reeds voortvloeit uit het door de verdachte onder zich hebben van de bankpas op naam van [getuige] alsmede de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven, te weten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van cocaïne en heroïne, dat hij bij zijn aanhouding in bezit was van de bankpas van getuige [getuige] en dat het gebruikelijk is dat een bankpas van een gebruiker naar de dealer gaat als de gebruiker niet kan betalen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het geheel van de bewijsvoering de daaraan toegekende betekenis aan de herkenning door getuige [getuige] van de verdachte ook toekomt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van twee maanden cocaïne en heroïne verkocht en afgeleverd aan verschillende afnemers. De handel in harddrugs brengt gezondheidsgevaren voor gebruikers met zich. Daarnaast brengt het verhandelen van verdovende middelen op straat veelal overlast met zich en kan dit een gevoel van onveiligheid oproepen bij buurtbewoners en passanten. De grote geldstromen die gepaard gaan met drugshandel hebben een corrumperende werking, en werken niet zelden ander crimineel, zelfs gewelddadig, handelen in de hand. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder nummer 2 en 3 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (respectievelijk een Nokia telefoontoestel en een geldbedrag van € 471,90), zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu voorwerp 3 geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde
strafbare feit is verkregen en met behulp van voorwerp 2 het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het voorwerp 2 toebehoort. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: wit, Nokia;
3. Geld Euro (EUR 471,90 d.d. IBG: 25-11-2017).
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. A.W.M. Bijloos,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2019.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.